Een monnik op mijn pad

Het zal je maar gebeuren! Ik was tien jaar, een blonde ‘spring-in-het-veld’ en wilde niets liever dan een echte bergbeklimmer worden, hoge toppen bedwingen, net als die stoere mannen met een zware rugzak op de rug. Dat tempo van mijn ouders was mij te langzaam, ik rende het bergpad omhoog, wilde als eerste bij de hut zijn.
Plotseling doemde er om de hoek van een uitstekende rots wel een heel vreemde verschijning op: een monnik met bruine pij, een grote wilde baard en een wandelstok.

Ik stond daar met open gesperde ogen stokstijf stil, niet wetend wat ik ervan moest denken. Naast de monnik liep een blonde, magere jongen. Hij was misschien nog geen tien jaar ouder dan ik, maar het was die bruine monnik die al mijn aandacht in beslag nam. 

De monnik en zijn begeleider gingen op een steen zitten, de rugzakken gingen af en de lunchtrommel en thermoskan kwamen tevoorschijn. Het was een mooie, stralende dag en zweetdruppels parelden langs zijn gezicht naar beneden. De monnik veegde ze af met zijn zakdoek.

Nog altijd stond ik daar op die hoek als aan de grond genageld. Hadden ze mij door? Hoe lang heb ik daar gestaan? Opeens voelde ik een duwtje in mijn rug. Ik had niet eens gemerkt dat mijn ouders en zus achter mij stonden. “Kom, wat sta je daar? Loop maar verder.” Op hetzelfde moment zag moeder wat haar dochter ervan weerhield om door te lopen: een monnik!

“Grüß Gott!” De monnik schoof een stukje opzij en maakte een uitnodigend gebaar. Even later zaten we daar met zijn allen aan de boterham en warme thee. Daarna trokken we tot aan de berghut gezamenlijk op.

Ik kon maar niet genoeg krijgen van die bruine monnik. Nog nooit van mijn leven had ik een monnik gezien.  Wat was dat een vreemde gewaarwording om daar naast die bijzondere verschijning te lopen!

In die tijd sprak ik al een aardig woordje Duits, dat was er met de paplepel ingegoten. Of er een gesprekje tussen monnik en kind heeft plaatsgehad, kan ik mij niet meer herinneren. Wellicht wat losse opmerkingen?

Bij de hut aangekomen, was te merken dat de monnik en zijn begeleider, net als wij, er niet voor de eerste keer kwamen; ze bleken er kind aan huis. De hele familie kwam naar buiten voor een enthousiaste begroeting.

Großmutter zat op haar vaste plekje naast de entree en wie het waagde om op haar stoel te gaan zitten, werd door het krasse vrouwtje met haar stok weggejaagd. Ook zij groette met haar krakende stem het gezelschap dat nog puffend stond na te hijgen van de laatste steile hoogtemeters: 

“Schau daher! 

Grüß Gott Br. Konrad!

Hallo ihr Kinder,

auch wieder da!”

Moeder vertelde dat het een bijzondere monnik was; een kapucijn. De hele terugweg wilde ik alles weten over die ‘kapucijner’.

Ik vond het maar een vreemd woord en zag letterlijk een bord met bruine kapucijners met spek voor me. Vader grapte: “Dan weet je meteen waar die naam vandaan komt.”

Mijn ouders wisten niet op al mijn vragen een antwoord.
Deze vreemde ontmoeting was in de zomer van 1976.
Het zou het begin zijn van mijn jarenlange correspondentie met deze monnik en zijn begeleider Elmar.

 

Och kind, dat was zo wonderlijk eigenlijk

 

Hoe dat gekomen is? Ik vroeg het mijn 88-jarige moeder:

 

Och kind, dat was zo wonderlijk eigenlijk. Je vroeg waar hij woonde, want je wilde hem hoe dan ook een brief schrijven. Wij konden er gewoon niet bij, maar je hield voet bij stuk.

Papa vertelde toen aan de broeder wat jij gevraagd had en toen heeft hij zijn adres opgeschreven, op zo’n bestelbonnetje.

 

Wij dachten, dat wordt niks met die brief, want je kon nog geen woord in het Duits schrijven, maar je schreef zoals je het uitsprak. Ik zou die eerste brief nog wel eens terug willen zien!

Als een woord echt heel raar was, dan corrigeerden we dat, maar we lieten het verder helemaal aan jouzelf over.

De brieven van de broeder hebben wij natuurlijk voorgelezen, want je kon nog geen Duits lezen. Later, tja, toen werden jouw brieven steeds beter natuurlijk.

Der braune Gipfelstürmer

Waarom kwam er een monnik op mijn pad?

Tot aan zijn dood in 1990 schreef ik met Br. Konrad en diens vaste begeleider Elmar. Alle ansichtkaarten en brieven heb ik in mappen bewaard. Het is een bonte verzameling geworden.

Br. Konrad schreef zoals een monnik hoort te schrijven: in voorbeeldig schoonschrift. Wat mij er als kind toe gebracht heeft om de broeder persé een brief te willen schrijven, ik heb geen idee. Ik was kennelijk helemaal ondersteboven van zijn verschijning. Hij intrigeerde mij, maar waarom?

Waarom kwam er een monnik op mijn pad?

Was de ontmoeting toeval, of zoek ik er teveel achter?

Hoe was het mogelijk dat uit die toevallige ontmoeting een vriendschap ontstond die door de jaren heen stand hield?

Het is de vraag waarom de broeder deze correspondentie opgepakt heeft en ook al die jaren heeft volgehouden. Hij was betrokken bij het wel en wee van mijn familie en mijn leventje als kind en jonge vrouw.

Hoe zat dat met zijn begeleider Elmar? Ik vermoed dat de broeder hem in het begin ertoe heeft aangezet, om een paar regeltjes onderaan de brief te schrijven. Later zouden er ook van Elmar zelf lange brieven en vele kaarten op de deurmat liggen. In 1990 stopte alles toen Br. Konrad overleed. Hij was nog net in staat geweest om het huwelijk van Elmar in te zegenen. De brieven van 'der braune Gipfelstürmer' behoorden tot de verledentijd.

Er was tussen de broeder en mij een vriendschapsband ontstaan. Deed dat iets met mij, met de manier waarop ik in het leven stond, hoe ik over de mens, de maatschappij en het geloof dacht?


Ik zoek een antwoord op mijn vraag of er een diepere betekenis achter onze ontmoeting zit.

Ik stel de vragen, die ik nooit aan Br. Konrad zelf gesteld heb en probeer te reconstrueren welke taak hij binnen het klooster had, wat hij deed en waarom hij regelmatig andere kloosters bezocht.

Een monnik op mijn pad:

heb ik iets van hem geleerd?