De boer op!
Culemborg in oorlogstijd

Jacoba Dirkje Adriana (Coby) Wagemaker
Culemborg 15 december 1932


Coby werd geboren in een riante bovenwoning aan de Stationssingel 10bis in Culemborg. Aan de achterkant hadden ze een groot plat met een prachtig uitzicht over de weilanden. Haar vader werkte als vertegenwoordiger van de kwastenfabriek Van Dam in Culemborg. Hij reisde met zijn auto door het hele land heen en was daarom veel van huis: ‘Vrijdagavond kwam hij pas weer thuis en als ik hem hoorde, dan liet ik dat ook horen en mocht ik mijn bed uit! Mijn moeder noemde dat verwennerij, maar pa moest en zou zijn Cook zien; zo noemde hij mij altijd. Soms bracht hij iets voor mij mee’.

Al heel vroeg namen haar ouders haar al mee met de auto naar de grootouders van moeders kant in Gouda. Ook verbleven ze regelmatig bij de andere grootouders. Haar tantes hadden een naaiatelier en naaiden kleding voor andere mensen. De moeder van Coby hielp dan een handje mee als ze er waren. ‘Ik kreeg toen ik wat groter was van die oude modeboeken en wat ik mooi vond, mocht ik eruit knippen. Omdat ik het eerste kleinkind was en enige nichtje van de tantes ben ik wat kleding betrof erg verwend. Wanneer er een leuk stofje over was, dan werd daar weer een mooi jurkje of overgooiertje van gemaakt. Ik kreeg ook prachtige jasjes die ervoor zorgden, dat ik wel heel koket werd; ik wist precies wat ik wel en niet aan wilde trekken!
Ik had strikken in alle kleuren van de regenboog en volgens de verhalen in de familie schijn ik mijn moeder regelmatig tot razernij gebracht te hebben, als ik weer eens mijn zin wilde doordrijven. Ik wilde de strik altijd in de kleur van mijn overgooier hebben. Ook had ik een mooi Organza jurkje. Het was een prachtig dun jurkje met mooie randjes. Ik wilde die jurk aan toen ik bij oma en opa ging logeren, maar het was nog geen zomer. Dat feest ging dus niet door en ik weet nog dat ik heb staan stampvoeten’.



Op zondag ging het jonge gezin vaak wandelen in de plantage en in de kersentijd werden er kersen gegeten in de bongerd: ‘Ik ben mijn hele leven dol op kersen gebleven! Maar dan wel de echte Betuwse kersen; de maaikersen!’
“Wat voelden wij ons mooi die dag!”
Het jaar 1937 werd voor Coby een bijzonder ingrijpend jaar. Ze ging naar de kleuterschool, ook wel fröbelschool genoemd. Ze kreeg heilgymnastiek en moest dagelijks met een stok achter haar rug lopen èn ze kreeg een zusje die Thea genoemd werd.
“Ik vond het fijn om naar school te gaan, ondanks dat ik een verlegen kind was. De kleuterperiode op de fröbelschool staat nog als de dag van gisteren in mijn geheugen gegrift. Als we binnen kwamen in de grote hal, met rondom de kapstokjes aan de muur, dan moesten we onze mouwschorten aantrekken. Ik weet nog goed, het was en blauwe schort met lange mouwen en op de rug dichtgeknoopt met knoopjes, waar de juf ons bij hielp. Aan de voorkant zat een grote zak met plooitjes, afgezet met een leuk, vrolijk bandje.
Na het buitenspelen, als je uit de zandbak naar binnen kwam, moest je de handen gaan wassen bij een hele lange wasbak met allemaal kraantjes. Ieder kind had zijn eigen mok erboven hangen om water uit te drinken. Het knutselen, 'fröbelen' werd dat enoemd, eigenlijk alles wat we op school deden, vond ik leuk en ik wilde ook alles lereen. Ik ging net zo lang door totdat ik het kon. Vooral de zang- en kringspelletjes vond ik leuk. (...) Op een keer voelde ik me diep beledigd. Ik was jarig en mocht trakteren. Die traktatie bestond uit chocoladeflikken. Ieder kind nam er netjes eentje uit de schaal, maar het vieste jochie van de klas, hij had altijd een snottebel onder zijn neus, graaide er twee van de schaal en stak ze meteen in zijn mond en hij stonk ook nog! Dat vergeet ik mijn hele leven niet meer!”
Op 31 januari 1938 was er een groot feest in Culemborg ter ere van het pas geboren prinsesje Beatrix. Coby nam met de gymnastiekvereniging Kracht en Vriendschap deel aan dit feest. Garage Van Strien uit Culemborg zorgde voor grote versierde vrachtwagens waarop iedereen verkleed op rondgereden werd: “Pas daarvoor hadden we op school het toneelstuk Roodkapje en de boze Wolf opgevoerd waarin ik roodkapje was. Mijn tante zorgde ervoor dat ik ook echt roodkapje was en ik kreeg een prachtig jurkje aangemeten. Mijn rok was rood met wit geruit en met banden aan de onderkant afgezet. Ik had een bijpassend mutsje met kant erbij. Voor het stadhuis poseerde ik met mijn vriendinnetje Geert Wildeman. Wat voelden wij ons mooi die dag!”.
De tijd van de fröbelschool ging voor Coby veel te snel voorbij. Toen zij naar de ULO moest, een school voor Uitgebreid Lager Onderwijs, vond ze het leven maar serieus. De kinderen moesten met de armen over elkaar zitten en hun mond dicht houden. Als Coby voor de klas moest komen, dan werd ze vuurrood: “Ik had moeite met klokkijken en was steeds aan het vechten met de ketting en de wijzers. En als ik zo met die ketting bezig was, dan vroeg de juffrouw altijd of ik de koeien weer aan het melken was. Tot grote hilariteit van de klas! Ik vond dat zo vernederend!”.

“En als ik zo met die ketting bezig was, dan vroeg de juffrouw altijd of ik de koeien weer aan het melken was”


Mobilisatie en oorlog!
Het jaar 1939 zou een bewogen tijd worden voor het gezin. Nederland zat in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog: “Het moet rond augustus, september geweest zijn dat mijn vader wegens de mobilisatie werd opgeroepen. Hij was ordonnans, een koerier op de motor, die voor het leger facturen en allerhande informatie moest doorgeven. Mijn vader moest naar Volkel in Noord-Brabant. Ik weet nog dat ik daar met mijn moeder en zusje ben gewest. Ik vond het heel indrukwekkend al die militairen, maar meer dan dat herinner ik me er niet van.”
“We keken uit het raam en zagen allemaal vliegtuigen heel laag overvliegen”
Op 10 mei 1940 werd de familie heel vroeg wakker en vroeg zich af wat dat geluid toch was, waar iedereen van wakker was geworden: “We keken uit het raam en zagen allemaal vliegtuigen heel laag overvliegen. We hoorden schieten en het afweergeschut. Het klonk allemaal erg angstaanjagend. Mijn moeder was alleen met mij en mijn zusje en we moesten ons aankleden. We wisten helemaal niet wat er gebeurde! Wel begrepen we dat de oorlog was uitgebroken. Al mijn vriendinnetjes en buurkinderen waren net als wij naar buiten gekomen en de ouders stonden met elkaar te overleggen of zij ons naar school konden sturen of thuis moesten houden. Het hoofd van onze school, meneer Postma, woonde een paar huizen van ons vandaan, dus gingen een paar ouders naar hem toe om het te vragen. Natuurlijk moesten we thuisblijven, want over de radio werd bekend gemaakt dat Nederland in oorlog was en de Duitsers ons land binnen trokken.”
Moeder en dochters werden diezelfde ochtend nog door een tante opgehaald, want grootmoeder wilde niet hebben dat haar dochter met haar twee kleine kinderen in het bovenhuis bleven zitten. Het huis aan de Oostersingel was groot genoeg voor hen allemaal en onder het hele huis zat een kelder die in geval van nood als schuilkelder dienst kon doen: “Beneden had oma drie kamers. Een voorkamer, een achterkamer en een atelier”. Alle matrassen werden naar beneden gesleept. Grootmoeder vond het veiliger om met zijn allen beneden in de kelder te slapen.
“Ik ben het, Co! Jullie moeten evacueren, maar dat gaat niet door. Jullie hoeven niet weg!”
“Middenin de nacht van 13 op 14 mei werden we allemaal opgeschrikt door harde bonzen op de keukendeur. Het volgende moment hoorden we mijn vader roepen: Ik ben het, Co! Jullie moeten evacueren, maar dat gaat niet door. Jullie hoeven niet weg! Tot onze verbazing was het mijn vader die middenin de nacht, om drie uur, in opdracht van zijn commandant op weg was van Volkel naar Tull en ’t Waal, naar Fort Honswijk aan de overkant van de Lek. Mijn vader wist dat er plannen waren om de dijken door te steken om zodoende de Duitsers tegen te houden, maar toen was er een brief gekomen van het leger dat Nederland zou capituleren en mijn vader was van die brief op de hoogte. Hij wilde absoluut niet hebben dat wij er alleen op uit zouden trekken. Op weg naar zijn opdracht was hij dus thuis langsgekomen om te waarschuwen.”
De volgende ochtend kregen alle inwoners van de Duitsers de opdracht om te vertrekken en ook de moeder van Coby besloot weg te gaan met haar kinderen. Ze durfde niet te blijven; iedereen moest Culemborg verlaten en naar elders evacueren. Coby kan het zich nog goed herinneren: “Wat een mensensliert op de weg! De meesten liepen met koffers en sommigen met een handkar of een kinderwagen. Wij boften, want ome Huib, een broer van mijn vader, had een auto en hij kende de boerenfamilie Van Beinen goed. In een grote schuur van de boerderij kregen we onderdak. We lagen allemaal in het hooi. Als kind heb ik het allemaal genomen zoals het kwam, maar ik denk wel dat mijn ouders angstig waren. Gelukkig duurde het maar een nachtje en mochten we toch weer naar huis.”


“Ook kwamen voedsel, kleding en huishoudelijke artikelen op de bon”



Het gewone leven kwam al snel weer op gang en wij kinderen gingen ook weer naar school. Als kind merkte je niet zoveel van de oorlog, maar onze ouders wel. Zij moesten op verordening van de Duitse bezetter een persoonsbewijs halen en er kwamen nog meer verordeningen. Zo moesten de huizen verduisterd worden, zodat er ’s nachts geen licht meer naar buiten kon schijnen. De Engelse vliegtuigen zouden zich immers op het licht kunnen oriënteren en dat was niet de bedoeling. Ook kwamen voedsel, kleding en huishoudelijke artikelen op de bon. Langzamerhand kwam er schaarste in alles en werd het ook heel gewoon om doordeweeks op klompen te lopen, want schoenen waren bijna niet te koop. Als je al schoenen kon kopen, dan vaak van zeer slechte kwaliteit.

In januari 1941 verhuisde het gezin naar Stationssingel 23 waar ze een gewoon huis kregen met een tuin. Zo op de hoek met de Triosingel hadden ze ’s winters een prachtig uitzicht op de ijsbaan van de singel. In dat huis werd broertje Bert geboren. Coby was toen al bijna negen jaar oud en vanwege ziekte van haar moeder, kreeg zij een aantal huishoudelijke taken op haar schouders. Ze moest haar broertje wassen en aankleden en zusje Thea moest naar school gebracht worden. Dat vond Coby wel leuk om te doen. Ze ging extra vroeg weg, zodat ze nog even met de kinderen kon meespelen op de fröbelschool. Vaak genoeg moest ze hard rennen om nog op tijd op haar eigen school te komen!
’s Nachts hoorden ze vliegtuigen overvliegen, maar overdag ging het leven ondanks de oorlog gewoon zijn gangetje. Coby speelde buiten op straat met haar vriendinnetjes en in de boomgaard werden verjaardagsfeestjes gevierd met kersen eten, zaklopen, ton kruipen en een eierrace. Familiebezoek buiten de stad was inmiddels wel te gevaarlijk geworden.
In 1942 kreeg Coby pianoles bij juffrouw Rademaker. Zij woonde in de Kattenstraat in een deftig herenhuis, samen met haar zuster. De beide dames zijn nooit getrouwd geweest. Ze woonden daar nog met de meubels van hun ouders en Coby vond het er allemaal maar erg antiek uitzien: “Maar toch had het ook wel wat. Naar mijn gevoel zagen de zusters er ook heel ouderwets uit en ik kreeg heel ouderwets les. Juffrouw Rademaker was aardig, maar ook streng. Ze merkte het meteen of ik die week goed geoefend had of niet. Je kon haar helemaal uittekenen! Ze droeg altijd een donkerblauwe rok met een eveneens donkerblauwe bloes met kleine witte stippen. En altijd met een mooie broche erop! Als je haar in de stad tegenkwam, dan liep ze altijd met zo’n gevlochten aardbeienmandje waar ze haar boodschappen in deed. Ik kreeg soms thee met een biscuitje en als ik goed mijn best had gedaan, dan mocht ik in de grote prachtige kamer op de vleugel spelen. Dat vond ik natuurlijk schitterend!
Later, toen het bombarderen en de beschietingen toenamen en het luchtalarm regelmatig afging, nam ze mij ook mee naar de kelder en zaten we onder de trap. Je voelde dan haar angst.”
“Kom mee! Je hoort onder de trap! Niet voor het raam gaan staan!”
Naarmate de oorlogsjaren vorderden, namen de beschietingen en bombardementen toe. Ook bij Coby in de buurt, bij de Stationssingel, was het goed te merken. De spoorbrug over de Lek werd regelmatig beschoten. “Eens was het zo hevig, dat mijn vader mij bij het raam wegtrok. Hij riep: Kom mee! Je hoort onder de trap! Niet voor het raam gaan staan! Hij was behoorlijk boos. Toch was het wel terecht, want even later vloog er een scherf dwars door het raam waar ik gestaan had! Hij vloog door de kamer en boorde zich door een kastdeur heen waarin moeder al haar wekpotten had staan met kersen en pruimen. De ravage in de kast was niet te beschrijven met al die gebroken potten!”


“Pas thuis kwam hij tot de ontdekking dat er geen enkele fles meer in zijn fietstas zat”
De moeder van Coby weckte niet alleen fruit, ook groenten zoals boontjes en doperwten, maar ook vlees maakte ze in. In de appel- en peren tijd zat haar moeder teilen vol appels en peren te schillen. Coby moest de stukjes aan een katoenen draad rijgen en ook haar zusje Thea probeerde al wat mee te helpen. De bakker nam deze kettingen vervolgens mee en droogde ze boven de bakkersoven. Voor de hele winter had de familie dan een voorraad gedroogd fruit.
Coby’s vader ging de boer op om aan voedsel te komen. Hij was vooral uit op koren, want het regeringsbrood dat nog op de bon te koop was, bestond uit dubieus materiaal met stro en schimmel. Coby vond het vreselijk om te eten. In het begin heeft haar vader de gehele babyuitzet geruild voor tarwe, kaas en melk. Thuis hadden ze een roggemolen. Dan werd er een krant op tafel gelegd en moesten de kinderen de tarwekorrels uitzoeken; er zaten ook muizenkeutels tussen en andere ongerechtigheden. Daarna maalde Coby’s moeder de korrels en bakte ze er brood van boven op de kolenhaard. Ook kolen gingen op de bon en waren later zelfs niet eens meer te koop. Moeder bakte soms ook kleine pannenkoekjes en op feestdagen zeefde ze het meel en bakte er dan een feestbrood van, met witte meel! Coby kan zich nog herinneren hoe ze daar dan fijn gesneden gedroogde appeltjes en peertjes doorheen snipperde. Het brood leek dan precies op krentenbrood. Krenten en rozijnen waren ook niet meer verkrijgbaar en zo moest er iets verzonnen worden als alternatief. Zelfs de overgebleven zemelen van de tarwe werden weer bij het meel gedaan en daar werd dan pap van gemaakt. In huize Wagemaker werd niets weggegooid!
Ook boter werd zelf gemaakt. De melk van de boer liet ze een tijdje staan en schepte er na een poosje de bovendrijvende room vanaf. Door dit steeds maar weer te herhalen, bleef er op den duur een volle fles over en die moest geschud worden totdat het korrelig dik werd. Dat schepte ze er dan ook weer af en op die manier ontstond er roomboter waarmee ze het brood konden smeren. Het vocht dat overbleef was karnemelk en dat kon gedronken worden.
Terwijl Coby op tennis- en pianoles zat, naar de meisjesvereniging ging waar ze spelletjes deden, handarbeid verrichten zoals perkament prikken en om festonneren, glas beschilderen, speldjes emailleren, broches en kettingen maken en waar ze ook tafeltennis speelden, had haar moeder veel aanloop van mensen die wel wat hulp konden gebruiken. Haar moeder bakte pannenkoekjes als er mensen kwamen en gaf hen de dingen waar ze behoefte aan hadden.
De winter van 1943-1944 brak aan. Het zou een koude winter worden, waarbij de mensen behoorlijk door de voorraden heen kwamen. De vader van Coby ging daarom met regelmaat de boer op en dat viel niet altijd mee. “Mijn vader kwam op een koude winterdag helemaal beduusd binnen, nadat hij op zijn fiets met houten banden helemaal door het besneeuwde veld was gereden, om bij de boer een paar flessen melk los te krijgen. Dat was gelukt, maar onderweg had hij gemerkt dat hij steeds lichter door de sneeuw fietste. Pas thuis kwam hij tot de ontdekking dat er geen enkele fles meer in zijn fietstas zat. Onderweg was de tas gescheurd en alle flessen waren verdwenen. Hij is weer op zijn fiets gestapt en teruggereden. Doordat er een dik pak sneeuw lag, heeft hij ze niet horen vallen, maar door die sneeuw waren de flessen allemaal nog heel. Voortaan zorgde mijn vader wel dat de tassen in orde waren!”