Een boer die klaagt . . .

De boer was met een tragisch bedrijfsongeval om het leven gekomen. Zijn weduwe wilde niet alleen op de boerderij achterblijven en bood mijn ouders woonruimte op de Willie’s Hoeve aan. Op een zonnige voorjaarsmorgen heb ik een bijzonder gesprek met mijn moeder Coby Eulink-Wagemaker (80 jaar).

 

Samen met mij haalt zij in 2013 haar herinneringen op aan haar periode op de boerderij in Culemborg.

“Achter het huis had je een overkoepeling van golfplaat naar de hooiberg en de schuur daaronder”

“Wij trouwden in augustus 1962 en in die periode konden wij slecht aan een woning komen. Allereerst zouden we middenin Culemborg in een heel groot pand komen, waar al een contract voor getekend was, maar toen kwam dit op onze weg en toen zeiden we: Tja, dat is veel leuker, op een boerderij te gaan wonen. De weduwe, mevrouw Burggraaf, vond het leuk om jonge mensen in haar huis te hebben, want dan konden die het huis voor het grootste deel schoonhouden.

 

De boerderij uit 1910 heette de Willie’s Hoeve en lag aan de Rijksstraatweg 57. Dat was de weg van Culemborg naar Geldermalsen. Daar stonden veel boerderijen met afstanden van vijf tot tien minuten lopen en daar stond, geheel alleen, de Willie’s Hoeve met aan de zijkanten een gigantisch lange boomgaard en aan de andere kant van het huis hele grote weilanden met koeien. Er was een voortuin; echt een boerentuin met van die ouderwetse bloemen, hortensia’s enzo. Achter het huis had je een overkoepeling van golfplaat naar de hooiberg en de schuur daaronder.”

“De stal was schoon en leeg. Burggraaf had waarschijnlijk al een heleboel opgeruimd. In de stal stonden een paar oude linnenkasten en er lag nog wat boerengereedschap, maar alles zwaar verroest.

 

Vanuit de keuken kwam je in een portaaltje en als de deur open ging dan hadden we daar dus die overkoepelde plaats naar de hooiberg en daarachter was een beetje opslag en dan zat je gelijk weer in de boomgaard.”

Het was één en al boomgaard daar: appels, het waren allemaal appelboomgaarden

Wij hebben de boerderij gestoffeerd gehuurd, omdat het hopelijk voor tijdelijk was, want je hoopt allemaal op een eigen woning, een eigen begin. We hadden daar geen gas, maar om nu meteen met butagas te beginnen, vond ik maar niks. Ik was nog niets gewend. Dus hebben we een elektrisch fornuis aangeschaft. We hadden vroeger op elektrisch een echte melkkoker met een tuutje erop met gaten, zodat het niet kon overkoken. Wij gingen bij een andere boerderij, bij Van Sterkenburg, melk halen. Dat deden we in zo’n ouderwets emmertje en omdat we geen koelkast hadden, ging de melk naar de kelder. We hadden een diepe kelder en daar kon je van alles opslaan.

Ja, het was landelijk, het was echt buiten!

Onder de overkapping naar de hooiberg was achterin een houten schot en daar stond de kolenkist. We hadden een kolenhaard, een Efel, en die stookten we met antraciet. De kolenboer kwam dat brengen. Langs het huis liep een sloot, dus we hadden wel veel last van ratten. Er stond een bank en als ik dan naar buiten kwam en er zat weer een rat op die bank, dan schrok je wel hoor. Dan deed ik gauw de deur weer dicht.

 

’s Avonds haalde pa natuurlijk de kolen uit het hok en dan was hij altijd aan het schoppen tegen het kolenhok voor die ratten! Het was de bruine rat die wel een lengte had van 30 centimeter met een hele dikke staart!

 

Eén keer kwam pa uit zijn werk thuis, toen er ook weer zo’n grote rat op het kolenhok zat. Zonder iets tegen mij te zeggen, pakt hij zijn vuurbuks en schoot. Nou, onder dat golfplaten dak, kun je je dat voorstellen? Ik dacht dat ik een rolling kreeg. Ja, het was landelijk, het was echt buiten!

“Goh, wat erg! Kan je man niet voor je zorgen?”

“Kleine boertjes die niet veel koeien hadden, hooguit een varken en wat kippen en koeien. Die had je veel bij ons. Directe buren had je niet. Er zat allemaal weiland tussen en boomgaarden, heel veel boomgaarden. Er waren dagen dat ik niemand sprak. Als ik in de keuken bezig was voor het keukenraam aan de gootsteen, dan stonden de koeien je zo aan te gapen en dan riep ik maar weer “Boe!!!”.

 

We kregen wel bezoek uit de omgeving. Mensen die je heel niet kende fietsten langs en kwamen het erf op om een praatje te maken. Dan gingen ze even op het bankje zitten en dan gingen ze weer verder. Ze waren gewoon op fietstochtje en nieuwsgierig naar ons. Het waren waarschijnlijk ook bewoners van de Straatweg die wij niet kenden. Een schoolvriendin van mij, Teun van Wiggen, was met een veeboer getrouwd en die woonde daar ook op de weg. Zij was een struise vrouw en ging zelfs die paar koeien die ze hadden zelf melken! En dat ging allemaal nog met de hand natuurlijk.

 

Eén keer in de week ging ik naar mijn moeder. Op de fiets naar Beusichem. Ze kwamen ook wel naar ons toe. Mijn ouders met de auto en mijn schoonouders op het Solexje. En ook de familie, mijn broer en zus, kwam op visite. De boodschappen deed ik in Culemborg. Ook op de fiets. Je hebt alle tijd, want ik ging niet meer naar mijn werk. Als er iemand in onze tijd doorwerkte, dan was het door de anderen: “Goh, wat erg! Kan je man niet voor je zorgen?”.

“Nou, een boer die klaagt, die had het zo slecht niet hoor!”

“Ik was helemaal niet gewend op een boerderij. Al die boerenmensen vonden mij in het begin maar een stadsnufje eigenlijk, maar ze hebben dat allemaal heel royaal geaccepteerd. Ze zijn hartstikke vriendelijk als je voorbij komt. Altijd wuiven en een praatje maken. Van Sterkenburg was echt een beetje van: “Hoe redden jullie het”. Alles willen ze weten van stadsmensen.

 

Pa werkte toen bij de Luchtmacht in Rhenen en moest elke dag met de trein op en neer. Ja, in die tijd was dat heel sterk op die manier van: “Ja, jullie ambtenaren verdienen veel meer als wij boeren, want wij boeren klagen veel hè?”. Nou, een boer die klaagt, die had het zo slecht niet hoor! Maar dat zat erin, in de boerenbevolking.”

“Ze zijn hier gewend dat als er een kindje wordt geboren, ze allemaal, de hele Straatweg van Culemborg tot halverwege Geldermalsen, een geboortekaartje krijgen”

Toen Karin geboren was en ik eindelijk met haar naar buiten mocht, verheugde ik me erop om langs alle boerderijen te lopen. Ik had verwacht overal te moeten stoppen natuurlijk: allemaal naar mijn dochtertje kijken! Maar ze zwaaiden niet en ze zeiden niks tegen me en ze waren heel niet belangstellend. En toen hoorde ik van mijn vriendin Teun:

 

“Weet je wat er aan de hand is? Ze zijn hier gewend dat als er een kindje wordt geboren, ze allemaal, de hele Straatweg van Culemborg tot halverwege Geldermalsen, een geboortekaartje krijgen”.

 

Wij hadden alleen familie en kennissen een kaartje gestuurd! Dat was nog in de tijd dat als er iemand was overleden, dan kwam de doodbidder langs de deur om aan te kondigen dat die of die is overleden. Kijk, die gewoonten van de boerenmensen, wisten wij niet. Nou ja, dat is later allemaal wel weer goed gekomen.