Brieven van een monnik

Daar lag de eerste kaart van Br. Konrad op de deurmat. Nooit eerder zag ik een monnik en nooit eerder zag ik zo’n mooi handschrift. Hij bedankt voor mijn brief, wil weten of we zonnige vakantieweken hebben gehad en hoopt op een weerzien.

Of de beklimming van de Mittagskogel mooi was? Hij wenst ons alsnog ‘Berg Heil’, omdat we de top bereikt hadden.

Ik zie voor mij, hoe moeder de brief voorlas, aan tafel met een kopje thee. Ze zat naast mij en ik gluurde mee over haar schouder, probeerde tijdens het luisteren de woorden te lezen. Moeder sprak heel langzaam. Ik kon immers Duits verstaan en praten, maar lezen was wat anders.

 

Was ik blij dat de broeder mijn brief had ontvangen?
Was het waar? Had hij ècht mijn brief ontvangen, in dat grote klooster tussen de bergen, ergens in Oostenrijk? 

Kapucijnenklooster Dornbirn

Br. Konrad zat in het Kapucijnenklooster in Dornbirn, in het Vorarlgebergte. Ergens had ik wel een idee waar dat moest liggen. Vader had het op een kaart aangewezen. Ik zou daar in de buurt geweest zijn tijdens mijn allereerste bergvakantie toen ik vijf jaar oud was.

Nog altijd doemt het kinderlijke beeld op van een monnik, gebogen over zijn schrijftafel in zijn kleine kloostercel.

 

Br. Konrad, wat dacht hij, toen hij mijn eerste brief ontving?

Du, lieber Br. Konrad!

In Duitsland en Oostenrijk zeggen ze ‘je’ tegen degene die je dierbaar of vertrouwd is. Du, lieber Gott is er een voorbeeld van. Ook mensen waar je een goede band mee hebt, grootouders bijvoorbeeld, worden ‘gedutzt’.

Bij ons is dat anders. God, vreemden en oudere mensen, hoe nabij ze ook zijn, moeten met respect benaderd worden en respect toon je door ‘U’ te zeggen. Zo was dat in ieder geval in mijn opvoeding.

Br. Konrad en ik hebben nooit ‘jij’ tegen elkaar gezegd. Voor mij was dat vanzelfsprekend, maar wat vond ik het vreemd, dat een in mijn ogen oude monnik, mij met ‘U’ aansprak. Het klonk hoffelijk, maar tegelijkertijd ook afstandelijk.

Misschien deed hij dat expres, hij hield een gepaste afstand.  Toch was hij voor mij heel nabij, als een soort grootvader.
Naar mijn gevoel is hij ook altijd dicht bij mij gebleven en soms, als de dingen even niet zo lekker lopen, dan fluister ik nog voor mezelf: Du, lieber Br. Konrad. En dan vraag ik mij af, wat hij mij zou zeggen in die situatie.

En zo voer ik nog altijd kleine gesprekjes met hem, net zoals met mijn overleden ouders. Gek hé? Dat kent iederen denk ik wel, dat je dan bij een fotolijstje staat en even met die personen praat. Dan zijn ze toch weer even heel dichtbij!

Br. Konrad is ingetreden in 1968 en heeft na een uitgebreide toetredingsprocedure zijn oude leven afgelegd. Hij begon aan een nieuw bestaan, hij was een kapucijn.  Hoe zijn leven  voorafgaand aan zijn intreding is geweest, vind ik niet relevant. Natuurlijk wekt het mijn nieuwsgierigheid waar hij vandaan komt, waar hij geboren is en naar school ging, maar bovenal wil ik weten wie hij als geestelijke nu eigenlijk was.

Laudato si'

Wie was hij nou eigenlijk? Wat weet ik van zijn kloosterleven na ruim twintig jaar correspondentie?

Pas in 1981 toen ik vijftien jaar was en we elkaar al vijf jaar schreven, vroeg ik in een brief wat zijn taak was binnen het kapucijnenklooster.

Ik was een kind, een tienermeisje. In mijn brieven stelde ik mezelf en mijn leven altijd in het middelpunt. Ik vergat naar hem te informeren en kwam meestal niet verder dan:

“Hoe gaat het met U?”

Het waren brieven zoals kinderen die naar hun grootouders schrijven. Hij was ook een soort van grootvader voor mij.

Elmar, zijn trouwe begeleider, werd steeds interessanter voor mij. Was dat de reden dat ik, inmiddels een jonge vrouw, door bleef gaan met brieven schrijven?

Of was het nog puur uit interesse, mijn kinderlijke belangstelling voor ‘die vreemde verschijning’ op mijn pad?

Het IK verschoof naar het JIJ

 

Waarom heb ik nooit de vragen gesteld, die ik hem nu zou willen stellen? Ruim dertig jaar later hoor ik mijzelf steeds vaker zeggen: “Had ik maar . . .”. Dat is ook logisch. Mijn perspectief is veranderd door het geleefde leven, door mijn werk, waarin ik vooral als interviewer leerde om naar de ander te luisteren: het ‘Ik’ verschoof naar het ‘Jij’.

De vragen komen pas op een moment in je leven wanneer je beseft dat er buiten je eigen leventje om, een andere leefwereld is, waarin je behalve pleziertjes, ook plichten hebt.

Als hadden komt, is hebben te laat . . .

De vragen komen pas op een moment in je leven wanneer je beseft dat er een wereld bestaat waarin mensen nood lijden. De vragen komen wanneer je geconfronteerd wordt met een ander bestaan dan wat je zelf gewend bent.

Mijn beginperiode op scholen in het westen van het land, bracht bij mij een soort van ‘cultuurshock’ teweeg. Ik kreeg kinderen in de klas die ’s nachts deel uitmaakten van jeugdbendes, jongeren die drugs gebruikten, meisjes die uitgehuwelijkt werden, maar ook kinderen die ’s morgens al ruim drie uur op het bedrijf van hun ouders hadden gewerkt.

Op een dag kreeg ik in het leslokaal een mes onder mijn kin: “Geintje!” Op dat moment wist ik:

 

er bestaat nog een hele andere wereld dan mijn eigen leefwereld!

 

De vragen komen wanneer je dierbaren sterven: Had ik maar . . .

 

Ook vandaag nog leer ik van de woorden die paus Franciscus in zijn encycliek Laudato si’ heeft uitgesproken. We moeten openstaan voor de ander en met oprechte interesse luisteren, in gesprek gaan met elkaar. Ik moet hierbij denken aan mijn eigen valkuil: je luistert naar de ander, maar omdat je zelf al denkt aan datgene wat jíj wilt zeggen, hoor je maar half wat die ander zegt. Wat voor een gesprek krijg je dan? Zo is dat ook met brieven schrijven. Je leest wat de ander schrijft, daar refereer je even aan in je antwoord, maar vervolgens schrijf je over jezelf. Zo ging dat in elk geval bij mij. Vandaag worden er nauwelijks meer brieven geschreven!

Dat brievenschrijven is helemaal passé. Wie heeft er nog briefpapier in huis? We communiceren nu via de app en het liefst in verkorte, cryptische woorden.  Als ik dan blader door die uitgebreide correspondentie die ik heb, dan valt dat nog in het niet bij de brieven die beroemde schrijvers elkaar stuurden. Daar zijn hele boekwerken van. Thomas Mann in dialoog met Hermann Hesse, of met zijn broer Heinrich Mann; ik noem maar wat favoriete schrijvers van mij.

Wat had ik een hoop wijsheid meegekregen als ik Br. Konrad gevraagd had naar zijn bezigheden. Hoe zag zijn dag eruit, hoe stond hij in het leven, wat dacht hij van bepaalde situaties? Ik heb het achterwege gelaten omdat ik meer met mijn eigen leefwereld bezig was. Dat was begrijpelijk, ik was kind, tiener en jonge vrouw. Ik was bezig mijn eigen leven richting te geven. Dan vraag je niet naar het ‘onbekende’ in het grotere geheel, nl. naar Gott und die Welt.