De sigarenfabriek van opa

Mijn betovergrootvader Jan Wagemaker (1844-1931) verhuisde met zijn alleenstaande moeder naar Utrecht. Na zijn schooltijd koos hij voor het vak van sigarenmaker, een ambachtelijke bedrijfstak die in de tweede helft van de negentiende eeuw fors groeide. In 1863 werd hij ingeschreven voor de Nationale Militie, maar wegens lichamelijke gebreken werd hij vrijgesteld van militaire dienst.

 

Toen hij 22 jaar oud was, overleed zijn moeder en in 1866 vertrok hij als vrijgezel en volleerd sigarenmaker naar Leiden, waar hij als sigarenmaker ingeschreven werd en volgens het bevolkingsregister woonruimte aan het Levendaal kreeg. Daar was het, dat hij verliefd werd op Annigje Kool (1846-1935), waarmee hij op 1 april 1869 trouwde. Annigje kwam uit leerdam en al aan het eind van die aprilmaand verhuisde het stel daarnaartoe. Haar vader had een sigarenfabriek en waarschijnlijk is Jan daar aan de slag gegaan, maar dat staat nergens vermeld. Jan en Annigje kregen zes kinderen. Een jaar na de geboorte van Huibert, hun tweede kind en mijn overgrootvader, verhuisden ze naar Culemborg.

In 1892 kreeg Jan patent als winkelier en en sigarenfabrikant en stichtte hij in Culemborg een sigarenfabriek, gevestigd aan de Zandstraat. Het was een kleine onderneming. Er werkten in 1896 zes mannen en drie jongens. In 1901 was dat aantal al geslonken tot vier man. Twee zoons gingen op de fabriek werken: Huibert en Kobus. De fabriek heette DE ROOKENDE MOOR, een naam waar je vandaag  de dag niet meer mee aan hoeft te komen, maar in die tijd volkomen normaal was. Behalve een piepkleine foto in het familiealbum en diverse advertenties van de sigarenfabriek, is er ook nog een suikerzakje met logo bewaard gebleven, die ik helaas niet in mijn bezit heb.

Jan was een kleine patroon die zich als werkgever druk gemaakt heeft over de werktijden van het personeel in de sigarenindustrie

Het was in die tijd heel gewoon dat een sigarenmaker 12 1/2 uur per dag werkte. Mijn betovergrootvader zorgde voor zijn fabriek voor een verkorting van die arbeidsduur. Omdat sigarenmakers echter volgens stukloon betaald kregen, zouden ze door die arbeidstijdverkorting nóg harder hebben moeten werken, om met dezelfde aatallen hetzelfde loon te halen. Dat zou uitbuiting geweest zijn. Om die reden heeft Jan Wagemaker bepaald dat er toeslagen kwamen voor overuren: 10% extra voor het elfde uur, 25% voor het twaalfde en dertiende uur en als er nog langer gewerkt moest worden, dan kreeg de arbeider 50% meer. Als er op zon- en feestdagen gewerkt werd, wat klaarblijkelijk oorkwam, dan kreeg het personeel 100% toeslag.

De Culemborgse leugen . . .

Het begin van de twintigste eeuw begon in de sigarenindustrie nogal rumoerig. De arbeidsomstandigheden van de sigarenmakers waren erbarmelijk en nieuw opgerichte vakbonden probeerden verbeteringen af te dwingen. 'Samen staan we sterk' zou het motto moeten zijn, maar de drie vakbonden werkten maar moeizaam samen en het kwam tot ruzie. Mijn betovergrootvader Jan Wagemaker raakte betrokken bij het conflict in 1909 dat bekend staat als 'De Culemborgse Leugen'.

 

Het hoofdbestuur van de vakbond NISTB, de Nederlandse Internationale Sigarenmaker- en tabaksverwerkersbond, weigerde om met de concurrerende Federatie samen te werken en mengde zich samen met de RKTB, de Rooms Katholieke Tabaksverwerkersbond, in de onderhandelingen over arbeidscontracten van de twee kleine Culemborgse patroons de heer Van Maanen en Jan Wagemaker.

 

De Federatie Culemborg beweerde daarop reeds afspraken met de beide patroons gemaakt te hebben en dat de bemoeienissen van de NISTB en de RKTB alleen tot verslechteringen zouden leiden. 'Slampampers' werden de leiders van de NISTB genoemd. De Culemborgse leden van deze bond geloofden de beschuldigingen en keerden zich tegen hun eigen hoofdbestuurders. 

 

De RKTB stelde zich als bemiddelaar op in het conflict en besloot een onderzoek in te stellen naar de ware toedracht van de ruzie. Jan Wagemaker moest komen opdraven om te boel te helpen reconstrueren. De aantijgingen van de Federatie werden als leugen ontmaskerd.

De Rookende Moor is in rook opgegaan!

De Nederlandse sigarenfabrieken concurreerden tegen elkaar op en de grote ondernemingen drukten de kleine patroons van de markt. En zo kon het gebeuren dat de fabriek van Jan Wagemaker na 1911 niet meer in de boeken wordt genoemd. Jan heeft het met zijn fabriek niet gered. De Rookende Moor is letterlijk in rook opgegaan.

 

Op late leeftijd is hij met zijn vrouw om onbekende redenen naar Arnhem verhuisd waar hij op 24 april 1931 is overleden. Hij werd op de begraafplaats Moscowa in Arnhem begraven.

Een sigarenwinkel op 'de scherpe hoek' in Culemborg

Een ansichtkaart waar mijn overgrootvader Huibert Wagemaker (hoed met rand) met zijn gezin voor zijn winkel staat. Stadsgenoten zijn nieuwsgierig toegelopen; een fotograaf, interessant!

Huibert Wagemaker (1872-1939), de zoon van Jan Wagemaker, trouwde in 1899 met Jacoba van Sevenhoven (1876-1956) en ze kregen acht kinderen. Huibert werkte toen nog als sigarenmaker op de fabriek van zijn vader, waar hij rechts op de foto van de fabriek staat, ook weer met zijn hoedje op. Hij verliet de fabriek en kreeg en eigen sigarenwinkel op 'de scherpe hoek' van de Lange Meent en de Tollenstraat in Culemborg.

 

De gezondheid van Huibert was al in die tijd niet meer zo goed, want hij leed hevig aan astma. Had hij aanleg voor luchtwegaandoeningen of kwam de astma door de slechte werkomstandigheden in de sigarenfabriek? In 1925 deed hij vanwege zijn gezondheid de winkel aan de kant en verhuisde met zijn familie naar de Kleine Kerkstraat. De dochters Anna en Aafje naaisters en hadden een atelier aan huis. Dochter Maria was verkoopster en Adriana, die Zus genoemd werd, was thuis en deed de huishouding. Zoon Jan werkte als sigarenmaker de de Cadena-fabriek in Culemborg en Nicolaas, mijn grootvader (hieronder op de foto helemaal links met zijn dienstuniform) werd vertegenwoordiger en heeft nog zijn 40 jaar jubileum mogen vieren bij de kwastenfabriek Van Dam in Culemborg. Huibert junior werd ook vertegenwoordiger, maar dan in verfwaren en Leendert, de jongste telg van de familie, werd boekhouder. Een aantal van hen kan ik me nog goed herinneren: tante Zus, tante Aaf en tante Rie. Oom Leen vertelde altijd stoere verhalen van het zwemmen in rivierwater. In de winter hakte hij een bijt in het ijs en dook in zwembroek het ijskoude water in! Oom Huib was in 'de West' geweet en het mahoniehouten, rijk bewerkte kistje waar ik mijn naaispulletjes in bewaar, is nog een erfenis van hem!