Arbeitseinsatz

“De elektriciteit werd afgesloten en we moesten ons toen op alle mogelijke manieren van licht voorzien. Eerst met kaarsen, toen met vetpotjes en tenslotte met een carbidlamp die mijn vader zelf gemaakt had. Die lamp gaf goed licht en het suizen van de lamp gaf een gezellige sfeer in de kamer. Ook het water was afgesloten, maar er waren pompen geslagen.

 

We probeerden het zo gezellig mogelijk te maken in huis en soms gingen we ook naar de buren. De familie Verkerk, waar de Duitsers uit de bakkerij ingekwartierd zaten, beschikten nog wel over elektrisch licht. De buurman kon goed met ons overweg en deed grondoefeningen met ons kinderen. Hij was een goed gymnast! We deden ook leuke spelletjes en soms droeg hij ook gedichten voor.”

“Mijn vader kreeg aan het eind van de winter hoge leren schoenen door zijn werkgever verstrekt, dat was de Gispenfabriek in Culemborg. Hij heeft ze bij de boer geruild tegen een mud aardappelen. Dat was in die tijd een kapitaal! Deze gift van de fabriek was mogelijk omdat het bedrijf haar personeel had moeten afstaan aan de Duitse bezetter. De medewerkers, dus ook mijn vader, zouden naar Duitsland moeten gaan om daar in de oorlogsindustrie te gaan werken.”

“We wisten dat er geen ontkomen aan was”

“De fabriek wist er echter aan te ontkomen door zelf voor die Duitse oorlogsindustrie vliegtuigonderdelen voor de Junker (Ju 88) te gaan produceren. Alleen op die manier konden ze voorkomen dat het personeel de grens over gestuurd zou worden. Dit gaf meteen het privilege om bedrijfskleding en schoenen aan het personeel te mogen verstrekken.”

“De avond voorafgaand aan die beslissing was de stemming thuis natuurlijk diep onder nul!”

“De koffer was al gepakt en we wisten dat er geen ontkomen aan was. Toen er dan ook aangebeld werd en er een functionaris van de Gispenfabriek voor de deur stond die het besluit kenbaar maakte, was er een algehele opluchting thuis!”

“Er was een uitgaansverbod. Na zes uur 's avonds mocht niemand meer zonder toestemming van de Duitsers de straat op. Ook moesten in deze strenge winter de mannen bij toerbeurt bij de spoorlijn wacht lopen om eventuele sabotage te kunnen melden. Dit wachtlopen gebeurde per straat.

 

Op het moment dat De Goudsbloemstraat aan de beurt was, werd middenin de nacht de lijn opgeblazen door verzetsstrijders, want er zou een belangrijk munitietransport voorbij komen. De mensen die wacht liepen konden niet anders doen dan van de gebeurtenis melding maken. Ze werden onmiddellijk vastgenomen.

 

Als represaille moesten een aantal mannen naar Duitsland om te gaan werken en werden er drie boerderijen achter de spoorlijn bij de Melkbrug in brand gestoken. Daarna werd er een bekendmaking op en bord in de stad aangeplakt. Zulke bekendmakingen verschenen toen met regelmaat.”

“Een ieder mot zijn haver en goed op zolder opbargen!”

“De strenge oorlogswinter ging voorbij en de dooi trad in waardoor het water tot gevaarlijke hoogte steeg. Dit was iets waar de bezetter niet mee gerekend had en die raakte daardoor aardig van streek. Het water van de grote rivieren stond, zeker bij Tiel, tot aan de kruin van de dijk. De Duitsers begrepen wel dat hier algehele en spontane hulp nodig was van de Betuwse bevolking. Nu hadden die Duitsers natuurlijk wel het eigen belang op het oog, want als de dijk zou breken, dan was ook voor hun het leed niet te overzien.
De stadsomroeper Manus van Empel verscheen plotseling middenin de nacht en riep iedereen wakker met zijn boodschap: Een ieder mot zijn haver en goed op zolder opbargen!”

“Dat was voor iedereen een grote schrik! Er kwam een dringende oproep van de Duitsers aan alle mannelijke ingezetenen van de Betuwe om zich met spaden te melden om de dijken te gaan versterken. Er zou niet gekeken worden of er jonge kerels voor de Arbeitseinsatz bijzaten die ondergedoken zaten. Iedereen ging dan ook. Zelfs pastoors en dominees gingen mee.

 

Lopend ging een lange rij Culemborgers naar Tiel en omgeving om aan de Waaldijk te gaan werken. Ze zongen onderweg verboden vaderlandse liederen! De Duitsers liepen eerst naast de lange rij mee, maar al snel werd hen te verstaan gegeven dat ze achterin de rij moesten aansluiten. Het is allemaal goed afgelopen en een paar dagen later konden de mannen weer naar huis toe.”