Familie De Braaf

Dit familieverhaal heeft Lex de Vroedt, een verre achterneef van mij, uitgebreid opgetekend in zijn boek De familie de Braaf, een kijk in het leven van een ondernemende en creatieve familie uit Culemborg. De familie De Braaf bestond uit watermolenaars en fabrieksarbeiders.
Deze familie, die rond 1600 te traceren is, kwam uit Tricht. Het beroep van de allereerste voorvader, mijn stamovergrootvader, is onbekend. De familienaam wordt dan nog met ‘e’ en dubbel ‘f’ geschreven: Teunis de Braeff (rond 1600). Zijn zoon, Stamgrootvader Jan Teunisse/Teunisz de Braaf (rond 1654), kreeg ineens de familienaam zoals die bekend is. Jan wordt in het Polderarchief van Tricht vermeld als ‘armmeester van Tricht’, die tussen 1678 en 1681 verantwoordelijk was voor de armenzorg.
Stamvader van de familie is Theunis Janse de Braeff (1682 – 1756). De achternaam wordt geschreven zoals zijn grootvader die had. Theunisz had net als zijn vader iets met het welzijn van de armen. Welk beroep hij uitoefende, is niet bekend, maar bij zijn overlijden werd opgetekend, dat hij een aantal goederen zoals huisraad, kleding, schoenen en beddengoed aan de ‘Diaconij-armen’ van Tricht naliet.
Oudbetovergrootvader Melis Teunisz de Braaf (1716 – 1798) kreeg weer de moderne familienaam. Van hem is geen beroep bekend. Zijn zoon, oudovergrootvader Nicolaas de Braaf (rond 1750-1815) was veldschutter, maar omdat hij de dochter van watermolenaar Jan Janse Kievit trouwde, nadat zijn eerste vrouw gestorven was, werd hij eveneens watermolenaar op de watermolen ‘onder Beusichem’. Deze molen stond aan de Molenkade langs het water van de ‘Meer’.
De molenkade werd in de volksmond ook wel ‘ka’ genoemd. De molen zorgde ervoor dat het water uit de polders weggepompt werd. Boeren vonden het niet fijn als hun grazige weiden onder water stonden en al vanaf de zestiende eeuw werden er om die reden overal ‘leigraven’ uitgegraven om daarin het overtollige water te kunnen lozen, zodat het land droog bleef voor beweiding en akkerbouw. Een leigraaf werd ook wel ‘tochtsloot’ genoemd, maar een bekendere naam is ‘wetering’. In de Betuwe, maar ook in de polders van de Hollandse Graven hoor je over het algemeen de laatste naam, denk maar aan ‘Rijpwetering’ een plaatsje in Zuid-Holland. De molen onder Beusichem voerde het water via de ‘Nieuwe Brug’ over de ‘Meer’ af in zo’n wetering: de Bisschopsgraaf.

Oudgrootvader Melis de Braaf (1793 – 1859), zoon van Nicolaas, werd door ‘Schout en Leden van het polderbestuur van Beusichem en Zoelmond’ net als zijn vader benoemd tot watermolenaar. Vader en zoon stierven, evenals hun vrouwen, op ‘de molen onder Beusichem’.
Oudvader Nicolaas (1823 – 1871), de zoon van Melis, die naar zijn grootvader vernoemd werd, verliet de molen; hij was werkman. Wat hij precies deed is niet bekend, maar ik houd het er op dat hij een eenvoudige loonarbeider was die zich voor diverse klussen liet inhuren.
Van zijn zoon, betovergrootvader Marinus (Rinus) de Braaf (1861 – 1929) is gelukkig meer bekend. Marinus was getrouwd met Johanna Wilhelmina van Buren (1860-1917). Hij was steendrukker, letterzetter en boekdrukker bij de Culemborgse Boek- en Steendrukkerij firma W.A. Spoor. Marinus bezat een eigen huis aan de Zandstraat 31 in Culemborg. Ook speelde hij ‘cornet à piston’ en tuba bij de harmonie ‘Crescendo’.

Cornelis Johannes de Braaf (1885 – 1942), mijn overgrootvader, speelde eveneens bij deze harmonie als trombonist. De harpvormige klem waarmee het muziekpapier aan zijn instrument geklemd zat, gebruik ik om een foto tussen te zetten, wel zo handig! Deze muzikanten aan vaders kant verheugen mij, omdat ik nu weet dat mijn muzikaliteit niet alleen van moeders kant komt, die piano speelde, maar ook aan vaders kant gezocht moet worden.
Cornelis Johannes was sigarenmaker van beroep en werkte in de Culemborgse Triofabriek. Sigarenmakers in de familie, dat is ook interessant! Hij trouwde met Hendrika Smit (1885 – 1973), dochter van sigarenfabrikant Hubertus Nicolaas Smit. Dat was mijn betovergrootvader in de vrouwelijke lijn. Hij was getrouwd met Neeltje van Weerdenburg, waar mijn grootmoeder naar vernoemd is.

Hubertus Nicolaas Smit
& Neeltje Smit-van Weerdenburg

De ouders van Neeltje van Weerdenburg, officieel zijn dat mijn oudvader en oudmoeder in de vrouwelijke lijn, hadden niets met het platteland te maken. Jacob Smit was een matroos, geboren in Noordwijk aan Zee en samen met zijn vrouw Johanna Wilhelmina Peters, bracht hij zijn laatste jaren door in Nieuwer Amstel in Noord-Holland.

Mijn overgrootvader Cornelis Johannes de Braaf stapte toen als sigarenmaker over van de Triofabriek naar de sigarenfabriek van zijn schoonvader: de Sujabo-fabriek in Culemborg. Of grootvader dat vrijwillig deed en of het daadwerkelijk een kwestie was van ‘in aanmerking komen voor’.
Rond 1911 rumoerde het in Culemborg rondom de kwestie ‘huizendwang’. De eigenaar van de Triofabriek zou sigarenmakers gedwongen hebben te verhuizen naar de Triowijk. De woningen waren beter dan wat ze over het algemeen gewend waren, maar de huur was navenant hoog; de huurprijzen zouden zelfs stelselmatig door de fabriekseigenaar omhoog gedreven worden. De werknemers durfden niet te weigeren omdat ze bang waren, hun baantje kwijt te raken. (voetnoot Zaaien en maaien blz 28-29).
Overgrootvader is overigens later weer overgestapt naar de tabaksfabriek Gelria Culemborg, die opgericht was door zijn schoonzoon Pieter Dirk Saltzherr (1901 – 1985). Oom Piet en Tante Mien (1908 – 1989), mijn oudoom en oudtante, heb ik allebei als kind nog meegemaakt, maar ik heb er weinig herinnering aan.

Terwijl mijn oudtante met een sigarenfabrikant trouwde, had mijn grootmoeder, Neeltje de Braaf (1910-1975), verkering met een werkloze kermisfotograaf, die bovendien weduwnaar was. Ze zou ook met hem gaan trouwen. Dat was niet bepaald vanzelfsprekend. Neeltje werkte als lampenkapmaakster bij de schoonmoeder van Karel Eulink, ‘opoe Miet’, en daar leerde ze mijn grootvader kennen; ze was smoorverliefd op de weduwnaar.
Hij had geen werk en zwierf op zijn motorfiets wat rond van kermis naar kermis. Die verliefdheid werd door haar ouders bepaald niet op prijs gesteld, want behalve dat ze hun dochter niet met een werkloze weduwnaar wilden laten trouwen, was het geloof ook nog een puntje van aandacht: Karel was katholiek! Toen zijn vrouw op het sterfbed lag, werd hij gedwongen om katholiek te worden, omdat anders niet het sacrament toegediend kon worden. Karel, voor wie tot dan toe het geloof helemaal geen rol had gespeeld, vond het geen probleem om aan die eis te voldoen; hij deed het voor zijn vrouw. Toen zijn moeder in de crisistijd een baantje als schoonmaakster bij een school kon krijgen, maar afgewezen werd, omdat zij niet katholiek was, heeft hij flink spijt gekregen van zijn stap en was vanaf die tijd wars van welke kerkelijke instantie dan ook; hij sprak nooit meer over het geloof.
Op 15 mei 1930 verhuisde Karel naar Doetinchem. Om het contact met haar grote liefde niet te verliezen, vluchtte Neeltje het huis uit en werd dienstmeisje in Arnhem, zodat ze met de trein makkelijk naar haar vriend toe kon reizen. De verontruste en hevig ontstelde ouders schakelden toen zelfs de politie in om dochterlief terug te halen, want ze was nog minderjarig! Dat lukte niet, met als gevolg dat Neeltje holderdebolder zwanger raakte van mijn vader. Het werd dus een ‘moetje’ waar beslist schande van gesproken werd, maar waar mijn grootouders zelf wellicht op uit waren geweest! Best moedig in die tijd! Wat een romantisch beeld: een grootmoeder als rebels typetje, die al haar zekerheden aan de kant zette voor haar grote liefde!
Neeltje de Braaf en Karel Eulink kregen twee kinderen: Cornelis Gerhardus (Kees Eulink) en Riek (1934-2017)


