Historisch landschap

Vanaf station Culemborg te voet naar oma in Beusichem

Moeder stond erop dat we vanaf station Culemborg te voet naar grootmoeder in Beusichem zouden gaan. Wij reisden vanuit Oegstgeest altijd per bus en trein, omdat mijn ouders geen geld hadden voor een auto. Het salaris van vader ging iedere maand op aan gezond eten en de hobby's van de kinderen: sport en muziek. Mijn ouders haalden nooit hun rijbewijs. Ze voelden zich niet zeker in het drukke verkeer in de Randstad. Die drukte, daar zouden ze nooit aan kunnen wennen. Kees en Coby Eulink bleven altijd kinderen van het platteland.
We logeerden regelmatig bij onze grootouders 'in de Betuwe'. De ouders van moeder woonden in Beusichem en hadden uitzicht over het vrije veld. Meestal bezochten we dan ook de ouders van vader, die in Culemborg woonden. Culemborg beschikt al sinds 1318 over stadsrechten, maar naar mijn gevoel was het meer een groot dorp. Hoeveel weken we bij de grootouders verbleven, weet ik niet met zekerheid te zeggen, maar voor mijn kindergevoel duurden die logeerpartijtjes wel een zomer lang, zeker toen grootmoeder in Beusichem weduwe was geworden; ze vond het erg gezellig als wij er waren!
Mijn grootouders wonen 'op het platteland' zoals ik mijn schoolvriendinnetjes vertelde. Daar, op dat platteland, voelde ik mij altijd het stadsmeisje. Dat begon al zodra wij de trein iotstapten, het station verlieten en via de Parallelweg en de Zeedijk, de Rijksstraatweg overstaken en bij De Meer (waar mijn verre voorouder watermolenaar was) over het witte bruggetje rechtstreeks de velden inliepen. We sloften over de stoffige landwegen dwars door het open veld richting Beusichem en binnen de kortste keren waren mijn rode sandalen en witte kniekousen grijs van het stof en prikten de steentjes onder mijn voeten. Na een kilometer kon het mij echter niets meer schelen, dan was ik al helemaal verrukt van de prachtige bloemen in de bermen langs de uitgestrekte velden. Tussen de zachtjes heen en weer wiegende korenhalmen bloeiden kamille, klaprozen, wilde margrieten en korenbloemen. Ik was wilde op die blauwe sterretjes tussen al dat rood en wit. Hoofdschuudend, maar met een knipoog naar mijn vader, liet moeder het toe dat ik een bosje veldbloemen voor grootmoeder plukte.

De volgende dag stond de vaas leeg op het aanrecht . . .

Iedere zomer was het weer hetzelfde liedje: eenmaal bij de kleine bungalow aangekomen, hingen de bloemstengels slapjes over mijn hand naar beneden, wat ik op dat moment meestal nog niet door had. Al vanuit de verte zagen we grootmoeder voor de bungalow aan de koffietafel zitten. Enthousiast stormden mijn zus en ik dan op haar af.
Met een intens teleurgestelde blik, op zo'n moment ontdekte ik pas hoe slap ze hingen, overhandigde ik mijn zielige bosje veldbloemen aan grootmoeder, die mij ervan verzekerde dat ze in de vaas beslist wel weer zouden bijtrekken. De volgende dag stond de vaas leeg op het aanrecht in de keuken en moeder mopperde dan zoals altijd dat veldbloemen op het veld horen en niet in een vaas, want daarin gaan ze snel dood.
De hele verdere dag moest ik denken aan die dode bloemen die mijn grootmoeder achter in de moestuin op de compoasthoop had gegooid en waar ze nu 'heel dood' lagen te vergaan. Ik nam mij voor om de volgende keer de bloemen te laten staan, ieder jaar weer nam ik mij dat heilig voor.

Grienden: wiepen en hiepen

Wie niet weg is, is gezien!
Al was de wandeling naar Beusichem maar vijf kilometer lang, toch deden we er heel lang over. Er was van alles te zien en te ontdekken. Er moest gespeeld worden op de hoog opgetaste wilgentenen aan de kant van de weg, op het rijshout.
Grienden, rijshout, wiepen en hiepen; woorden uit een 'niet zo ver' verleden, maar wie kent ze nog? Rijshout wordt gebruikt om oevers mee te verstevigen en land aan te winnen. Het zijn de takken en twijgen van wilgenhout die in het vakjargon 'staken' of 'tenen' heten. In het Betuws worden ze ook wel 'tunen' genoemd.
De staken en tenen van wilgenhout werden geoogst in de natte graslanden langs de rivier, de grienden. Het oogsten van het rijshout was zwaar werk, want de grond was drassig en moeilijk begaanbaar. Tegenwoordig heb je er plantages voor, dat is makkelijker. Met een handslagmes, een hiep, werden de wilgentenen losgesneden en aan de kant opgestapeld. Die bundels werden 'wiepen' genoemd.
De 'wiepen' zijn grotendeels verdwenen uit het landschap. Daarmee is ook het beroep van griendwerker en rietsnijder bijna verdwenen. Welk kind weet nog hoe spannend die wilgenruigten met dat rijshout waren? Mijn zus en ik weten het nog wel: wie niet weg is, is gezien!
Door al die spelletjes onderweg duurde onze wandeltocht lang, maar dat kwam ook door de praatjes onderweg. We kwamen langs boerderijen waar we soms naar binnen moesten komen als de boer of boerin ons zag. Dan was het een kakafonie van opgewonden stemmen door elkaar heen en werd er veel gelachen. Dan werd er geroepen dat wij, mijn grote zus en ik, alweer groter waren geworden. Pas veel later ben ik gaan begrijpen dat mijn ouders die boerenmensen kenden uit de tijd dat ze op de Rijksstraatweg bij een boerin inwoonden op de Willie's Hoeve. Het kleine boerderijtje bestaat niet meer.

Hooilandschap

De geur van hooi en kersen: wel de pitjes uitspugen hoor!
Die boerderijen onderweg vond ik maar niks, daarin was ik echt het stadsmeisje. Vaak liepen er honden los op het erf en als we in de buurt kwamen, sloegen ze aan. Wij kinderen schoten dan meteen in de stress en ik wist niet hoe gauw ik achter mijn vader moest wegduiken, die dan lachend riep dat blaffende honden niet bijten. Ik had het er niet op. Gelukkig werden we nooit aangevallen. Vader, de grootste held van ons gezin, vond het maar 'aanstelleritis' als wij begonnen te piepen. Het was voor ons stadsmeisjes een heel aontuur om bij grootmoeder te komen.
Buurman Boon had dochters van onze leeftijd. Achter op het boerenerf stond een grote kapschuur. Er lag hooi en er stond een trekker, een ploeg, een kar en nog meer boerenspul. Tussen het hooi beleefden we vele kinderavonturen. Ik genoot van het spelen in het hooi, hetravotten in het gras voor de bungalow, het zwemmen in de Meent, een grote waterplas met een klein eilandje, waar je besmeurd met blauwzwarte modder vandaan kwam. We hadden de grootste lol met elkaar. We hielpen mee met suikerbieten rooien en hooien. Prachtig vond ik de ritjes op de trekker met buurman Boon.

Regelmatig gingen we met de hele familie naar de kersenbongerd. Dan namen we zelf klapstoeltjes mee. Die werden om een kist met kersen gezet en middenin de boomgaard zaten we die kist leeg te eten: "wel de pitjes uitspugen hoor!"
Het leukst vonden wij het om zelf kersen te plukken op de hoge ladder. Lange tijd, veel te lang naar mijn zin, mocht ik dat als jogste niet. Dan moest ik de gevallen kersen van de grond rapen. Daar verveelde ik me al gauw mee en hoe leuk was het dan om aan het koord te trekken met de rammelende blikjes. Onder luid kwetterend protest vlogen de spreeuwen weg. Soms ging het 'kersenkanon' af en dan schrok ik me rot; dat vond ik toch een beetje eng!
Goed onthouden hoor, want die zijn zeldzaam aan het worden

De struintochten die ik samen met mijn vader door de natte hooigraslanden maakte, behoren tot mijn dierbaarste herinneringen. Met zijn tweetjes genoten we van onze vrijheid. Van hem heb ik de diverse soorten vogels leren kennen: kieit, grutoo, tureluur, fazant, kwartel, patrijs. "Goed onthouden hoor, want die zijn zeldzaam aan het worden", prentte mijn vader mij in. Hij kreeg gelijk. Veldbloemen, vlinders en vogels zijn mijn herinnering aan een vrijwel verdwenen landschap.
In de Betuwe waren veel eendenkooien, maar die zijn ook verdwenen, evenals het beroep van kooiker. Eenden hebben drassige graslanden nodig, evenals de gele kwikstaart, die graag door de ruige hooilanden wipt, op zoek naar allerlei zaadjes.
Het verdwijnen van landschappen, bloemensoorten, gewassen, hagen en heggetjes, dieren en beroepen heeft te maken met de verlaging van de grondwaterstand, waardoor de natte, kruiden- en bloemrijke hooigraslanden verdwenen en veelal vervangen zijn door strakke, groene biljartlakens. Die lage grondwaterstand komt niet door klimaatverandering, het heeft er eerder mee te maken dat de boeren gezorgd hebben voor grootschalige afwatering. Over het algemeen had je in de Betuwe vanwege de rivierklei goede landbouwgrond. Alleen de drassige komkleigebieden waren ongeschikt voor de landbouw. Deze gronden dienden slechts als hooiland, dat een keer per jaar gehooid werd.
Na de Tweede Wereldoorlog wilden de boeren meer land voor een hogere opbrengst; er moest met het buitenland geconcurreerd worden. De ruilverkavelingen begonnen en de drassige komkleigronden werden bij het bouwland betrokken, evenals de oeverwallen. Vanaf de vijftiende eeuw waren er boomgaarden op de oeverwallen. De grond was op zo'n wal wat lichter dan vlak bij de rivier met de zware blauwe rivierklei. Boeren konden met fruit een beetje bijverdienen. Na de oorlog verdwenen veel van die boomgaarden uit het landschap, vanwege de stijgende behoefte aan akkerbouwgrond. Omdat die boomgaarden op ed smalle oeverwallen langs de meanderende ricier lagen, werden die akkers lang en smal. Ze werden daarom ook wel 'kromme akkers' genoemd. Als er al bongerds bleven, dan werden ze vervangen door laagstamboomgaarden, waarbij het fruit makkelijker geoogst kon worden. De boer specialiseerde zich dan in de fruitteelt. Het werd zijn hoofdverdienste.
De akkers kleurden geel van het gif

Daar, waar de boer grasland nodig had voor zijn vee, werd grootschalig het Engelese raaigras ingezaaid en door de verbeterde afwatering kon de boer zijn land beter bewerken. Gevolg was dat de oeverbegroeiing verdween. Lisdodden, riet, valeriaan, wederik, wilgenroosje, moerasspirea en roze zwanenbloemen, je ziet ze nauwelijks meer. Hoe mooi kan het voorjaar zijn, wanneer de dotters de drassige graslanden geel kleuren? Het is grotendeels verdwenen.

De akkers kleurden geel van het gif waarmee het raaigras bewerkt werd. Dat gif moet verboden worden, maar zo ver is het nog niet. Raaigras is snel groeiend gras dat een aantal keer per jaar geoogst kan worden. In deze monocultuur is vrijwel alle leven verdwenen. Weidevogels zoals watersnip en kemphaan, maar ook kwartel, patrijs, kieviten en noem ze allemaal maar op: je zult ze op de graslanden niet meer tegenkomen. De enige vogel die lijkt te profiteren, is de wilde grauwe gas. Misschien krijgen we zo het verdwenen beroep van ganzenvangers weer terug!