Familie Verkaaik: lijnbaanders, touwslagers, kappers en een verzekeringsagent

Deze familiehistorie is met enige geheimzinnigheid omgeven
Mijn grootmoeder Gerritje Wagemaker-Verkaaik (1910-2003) was er eentje uit een familie die traceerbaar is tot 1515, maar de naam van de familie komt pas aan het begin van 1700 in de familie. Het verhaal begint in Bergambacht met mijn stamovergrootvader Andries Aertz (ca. 1595). Hij was getrouwd met Neeltje Fransdr. Romeijn (ca. 1595). Hun dochter, mijn stamgrootmoeder Marrigje Andriesdr (ca 1629-1670) is nooit getrouwd geweest. Hoe zit dat?
Mooi is dat, een bastaard als voorvader!

Marrigje Andriesdr had twee minnaars. Bij haar eerste minnaar had zij een zoon, maar die heeft niets met onze familielijn te maken. Bij haar tweede minnaar, Jan Thijsz (1630-ca. 1694), kreeg zij ook weer een zoon en dat was mijn stamvader Thijs Jansz (1663-1715) .
Het was een ingewikkelde kwestie. Marrigje was dienstmaagd bij haar oom Ariën Theunisz Romeijn (ca. 1600-1675), de broer van haar moeder. Daar kwam een neefje op bezoek en het stel werd smoorverliefd op elkaar. Met hem kreeg ze haar 1e zoon. Het neefje wilde zijn zoon niet erkennen en dat werd een rechtszaak. Marrigje procedeerde tot aan het Hof van Holland.
Ondertussen werd Marrigje verliefd op Jan Thijsz. Jan was de zoon van Thijs Dirkcxz (ca. 1600-1648) en deze Thijs was de stiefzoon van de broer van haar moeder! Ze raakte in verwachting en ook dit werd een rechtzaak.
De ene rechtszaak na de andere

Op het moment dat mijn stamvader Thijs geboren werd, zat vader Jan in het gevang. Hij was nogal een vechtersbaas en had in een herberg het pistool getrokken om iemand te doden. Thijs zat dus vast wegens een moordaanslag. Toen bekend werd dat hij een zoon had, weigerde hij hem te erkennen. De moeder van Jan deed er alles aan om haar enige en nog minderjarige zoon vrij te krijgen en ook trommelde ze allerlei familieleden op, die moesten getuigen dat Jan niet de vader van Thijs zou zijn.
Marrigje, inmiddels gewend aan de gang naar het gerecht, spande weer een rechtszaak aan. Hoe deze is afgelopen, weten we niet. De 'dingboeken van Bergambacht' vertonen hiaten tussen 1662-1664. In 1963 liet Marrigje haar zoon dopen en vernoemde hem naar zijn vader.
De kinderen van de bastaard werden vernoemd naar een landschapselement
Tot nu toe kom ik de naam Verkaaik nog helemaal niet tegen. Hoe komt die naam dan toch binnen de familie? Thijs Jansz, de bastaard, die inmiddels een eigen hennepwerf in Bergambacht had, trouwde in 1695 met Marietje Jacobsdr en ze brachten vijf kinderen ten doop. Alle kinderen kregen de achternaam Verkaa, Verkaik of Verkaijk. Waarom?


Uit de papieren van vader blijkt dat mijn grootmoeder uit de lijn komt van Andries Thijsz Verkaa (1698 – 1765), de derde zoon van Thijs en Marietje. Andries, mijn oudbetovergrootvader dus, trouwde met Ootje Dirksdr (1698 – 1761).
En wat een toeval, de moeder van Ootje was een ‘Verkaijk’. Zou daar die link zitten, maar hoe dan?
Ik besloot het etymologisch woordenboek erop na te slaan en te kijken naar de betekenis van de familienaam en daar vond ik het antwoord. Thijs woonde in de buurtschap ‘Kadijk boven Bergambacht’. ‘Kadijk’ duidt op een kade, een aanlegplaats voor schepen, langs de dijk. In de volksmond sprak men ook wel van ‘kaik’, ‘kaa’ of ‘kaai’. Omdat in die tijd de kinderen de voornaam van hun vader meekregen, had je heel veel Thijs-zoons, Thijs-dochters, Jan-zoons en Jan-dochters en ga zo maar verder. Om die reden werd achter de naam van de persoon ook een plaatsaanduiding gezet. Zo werd achter Thijs Jansz ook wel de naam ‘Verkaijck’ geplakt. Dan wisten de mensen van wie Thijs er ééntje was, namelijk Thijs, de zoon van Jan ‘van de Kadijk’ en dat werd weer snel verbasterd tot: ‘verkaijck’ met en zonder ‘c’, ‘Verkaa’, ‘verkaik’ of ‘verkaaik’. Waarschijnlijk kreeg de moeder van Ootje om dezelfde reden de naam ‘Verkaijk’ mee.
De kinderen van de bastaard kregen dus een plaatsaanduiding mee. Zo is het gekomen en zo is het gegaan en niet anders.
Touwslagers en lijnbaanders
Andries en Ootje kregen zoon Thijs Andriesz Verkaik (1739 – 1814), die naar Gouda zou verhuizen. Thijs Andriesz, mijn oudovergrootvader, kreeg ook weer een zoon: mijn oudgrootvader Andries Verkaaik (1762 – 1825). Bij hem werd de familienaam geschreven, zoals die bekend is in de familie.
Andries was baandersknecht en zijn vrouw Johanna Jûû was werkster. Andries kreeg ook weer een zoon: Matthijs Andries Verkaaik (1813 – 1869). Mijn oudvader trouwde met Klara de Wind (1812 – 1876), dochter van een pijpenmaker uit Gouda.
Matthijs staat te boek als ‘baander’. Twee generaties met dit beroep. Wat moet ik mij eigenlijk daarbij voorstellen? Een baander was een touwslager. Aan een groot rad moest uit strengen, die uit hennepdraden bestonden, een touw worden gesponnen. De baander legde de lange strengen, de lijnen, uit over de lijnbaan, die wel 300 meter lang kon zijn. Aan de ene kant werden de uiteinden van de strengen vastgemaakt aan een vast punt en aan de andere kant aan het rad. Door te draaien aan het rad, wat vaak door kinderen gedaan werd, draaiden de strengen in elkaar en werden ze zo tot touwen ‘geslagen’. Daarbij liep de baander vanaf het vaste punt tot aan het rad, terwijl hij een houten klos van circa 30 cm lengte tussen de strengen met zich mee schoof. In de houten klos waren vier gleuven uitgesneden en door iedere gleuf liep een streng. De strengen draaiden aan de achterkant van de klos in elkaar tot één dik touw. Door de klos sneller of langzamer langs de touwen op te schuiven, werd het touw losser of stijver in elkaar gedraaid, waardoor de mate van soepelheid van het touw kon worden bepaald.
Nu pas gaat mij een lichtje op! Jarenlang reisde ik vanaf station Den Haag Hollandspoor met de tram ‘Lijnbaan 1’ naar Delft en ook in Rotterdam en Leiden worden trambanen en wegen ‘Lijnbaan’ genoemd. Ik heb er nooit bij stilgestaan, maar ineens snap ik de herkomst van zo’n naam! Dat ik uit een familie kom met ‘lijnbaanders’, is toch wel leuk! Het is ook niet zo vreemd dat deze voorvaderen in de touwslagerij terechtkwamen waar touwen geslagen werden van hennep, want hun voorvader Thijs had immers al een hennepkwekerij!

Een miljoenen-erfenis!
De nazaten verlieten het touwslagersvak. De zoon van Matthijs Andries, Johannes Verkaaik (1851 – 1902), werd barbier. Johannes was mijn betovergrootvader. Zijn eerste vrouw en dochtertje stierven in het kraambed en hij hertrouwde met Adriana de Pater (1861 – 1943). Bij haar staat als beroep winkelierster aangegeven.
Ik kan mij nog herinneren dat er in de familie druk gesproken werd over de grote erfenis van Neeltje Pater (1730 – 1789), een zeer rijke dame uit Engeland. Ik meen dat die discussie begin jaren ’80 van de vorige eeuw speelde. Toen Neeltje kinderloos stierf, zou er op de ‘Bank of England’ een kapitaal van zes miljoen gulden hebben gestaan. Wie de verwantschap kon aantonen, zou een deel van die erfenis kunnen opstrijken. Die erfenis, daar was al in de jaren 1930 een ware jacht op ontstaan en die jacht leefde aan het einde van de 20e eeuw weer op.
Ook mijn familie vroeg zich af, of zij verwant was aan Neeltje de Pater, maar heeft dat niet verder uitgezocht. Vader heeft de krantenknipsels rondom de erfenis netjes in een map bewaard en daarin vond ik ook het gedicht dat naar aanleiding van de jacht op de erfenis geschreven werd:



Johannes Verkaaik en Adriana de Pater kregen een zoon, Aart Verkaaik (1886-1967). Dat was mijn overgrootvader en hij was evenals zijn vader kapper in Gouda, maar heeft zich later als verzekeringsagent in Amsterdam gevestigd. Hij trouwde met Dirkje Hoeven (1883 – 1969).


Mijn grootouders leerden elkaar kennen op de kermis
Aart en zijn vrouw kregen een dochter en dat was mijn grootmoeder Gerritje Verkaaik. Hoe is Gerritje aan mijn grootvader gekomen? Heel eenvoudig: ze ging naar de kermis en ontmoette daar mijn grootvader. Gerritje logeerde bij een vriendinnetje in Vreeswijk. Op de fiets besloten de dames naar Culemborg te gaan, want daar was kermis. Dat was nogal wat in die tijd, twee jonge meisjes samen op de fiets. Dat niet alleen, ze gingen ook in het donker weer terug op de fiets! Op de kermis hadden zij zich kostelijk vermaakt met wat vrienden van de vriendin. Eéntje daarvan had zijn oog laten vallen op Gerritje: Nicolaas Wagemaker! Toen het tijd was om weer terug te fietsen, bleek de fietslamp van Gerritje kapot te zijn. Nicolaas zag zijn kans schoon: hij leende zijn eigen carbidlamp uit aan Gerritje en zo had hij meteen een mooi excuus om bij haar in Gouda langs te gaan. Het bleef niet bij één afspraakje! En zo kregen ze als eerste kind mijn moeder: Coby.
