Familie Wagemaker

Bouwman, schepen, touwslagers, sigarenfabrikanten en ondernemers
Deze familiegeschiedenis gaat over de familie Wagemaker. Mijn moeder Coby was de dochter van Nicolaas Albertus (Nico) Wagemaker en Gerritje Verkaaik. Waar komt de familienaam Wagemaker vandaan?
We hadden eens op school een les over familienamen en beroepen en mijn leraar wist het zeker: de familie Wagemaker maakte wagens! Mijn moeder dacht daar anders over.


Stamgrootvader Pieter Knelis Wagemaker (1664 – 1714) is de allereerste voorvader die traceerbaar is. Wie zijn vader was, is niet bekend.
Stamvader is Cornelis (Krelis) Pieterse Wagemaker (1685 - ?) Zijn zoon, mijn oudbetovergrootvader is Pieter Pietersz Wagemaker (1713 – 1770).
De eerste drie generaties komen uit Limmen, gemeente Castricum in Noord-Holland. Welk beroep zij uitoefenden, is niet bekend. Van de vierde generatie is het beroep wel bekend en ik ga ervan uit dat de voorgaande ouders ook iets met dit beroep te maken hebben gehad.
Volgens Coby Wagemaker, mijn moeder, zou de familienaam in verband gebracht moeten worden met de maker van een ‘waag’, want we zouden een 'schout' in de familie hebben.
Mijn oudovergrootvader Cornelis (Krelis) Pietersz Wagemaker (1753 – 1826) was lid van het gemeentebestuur te Heemskerk. Hij zou naast bouwman, een landbouwer met een paar stuks vee, ook schout zijn. Een schout was een gerechtelijk ambtenaar, vaak had hij de functie van burgemeester. Hij was een voornaam man en genoot veel aanzien. De schout moest ervoor zorgen dat alles volgens het recht verliep. Waar ik ook zoek, ik vind nergens het bewijs dat Cornelis in de functie van schout bij het gemeentebestuur van Heemskerk gezeten zou hebben.
In Besluiten van het Departementaal Bestuur van Holland, volume 5 wordt onder punt 9 Cornelis Pietersz Wagemaker wel benoemd tot ‘schepen’ van Heemskerk. Een schepen genoot minder aanzien en kon gewoon iemand uit het volk zijn. Hij moest de boel in de gemeente besturen, zorgen dat er bijvoorbeeld wegen aangelegd werden. Dat lijkt mij een meer voor de hand liggende functie voor mijn voorvader.
Hij was dus schepen en het toezien op een eerlijke handel, wat een schout doet, behoorde niet tot zijn taak. De herkomst van de naam zal een vraagteken blijven.
Mijn oudgrootvader Johannes (Jan) Cornelisz Wagemaker (1782 – 1836) staat te boek als tuinder en overleed in Leiden. Ha! Toch nog een link met mijn eigen verleden: ik ben als enige van de familie in het westen geboren en ook nog eens in Oegstgeest bij Leiden!
Mijn oudvader Pieter Wagemaker (1814 – 1850) was een arbeider. Ook bij hem staat niet vermeld wat hij voor werk deed. Hij bleek 'de grote verrassing' van de familie!
Bij zijn zoektocht in het archief, probeerde vader de achtergronden van Pieter uit te spitten en deed een ontdekking: Pieter was ‘Op ’t Kasteel’ overleden. Eindelijk! Blauw bloed in de familie! Wat zal deze ontdekking voor een opwinding hebben gezorgd aan de onderzoekstafel in Den Haag! Ik zie het al voor mij hoe vader zich dieper over de papieren boog om de informatie in zich op te slurpen. En wat zal het een desillusie geweest zijn, toen hij algauw ontdekte dat het kasteel een gevangenis bleek te zijn! Het verre familielid zat daar als crimineel opgesloten! Hij was veroordeeld voor een inbraak en medeplichtig aan een poging tot doodslag.
Een moordlustige inbreker in de familie! Misschien heeft vader de hele terugreis in de trein zitten bedenken, hoe hij dit ‘nieuws’ thuis zou gaan brengen, maar het kan ook zijn dat hij zich al die tijd heeft zitten verkneukelen: wát een mop, denk je van adel te zijn! Ik weet nog dat vader bij zijn verslag die avond tegen ons zei: “Dat zullen we oma maar niet vertellen!”.

Pieter kreeg vijftien jaar opsluiting en een 'ten pronk stelling' van een half uur
Op 30-jarige leeftijd trouwde Pieter op 18 februari 1844 in Beverwijk met de 29-jarige Catharina Boon uit Utrecht. Op de 21e november van dat jaar is zoon Jan, na een zware bevalling, in het ziekenhuis in Utrecht geboren. Twee jaar later kwam Jacobus, de tweede zoon en weer twee jaar later kwam dochter Catharina junior ter wereld. Het waren zware tijden voor het gezin. Er was veel armoede en onrust. Ten einde raad nam Pieter een riskante beslissing.
Hij liet zich door twee vrienden overhalen om op een nacht een inbraak te gaan plegen, om zo wat meer brood op de plank te krijgen. In de nacht van 5 op 6 augustus 1848 gingen ze samen naar Velsen. Daar stond de Hofstede Beeckenstein dat bewoond werd door de gepensioneerde luitenant-generaal Jonkheer Willem François (Frans) Boreel (1775-1851) en diens personeel.
De huisknecht werd wakker door het blaffen van het hondje, dat altijd aan de voeten van de generaal de nacht doorbracht. Ook hoorde hij de generaal met een zwakke stem roepen. Hij ging onmiddellijk bij zijn heer kijken en vond hem sterk bloedend in het ‘aangezigt’ en in bewusteloze toestand in zijn bed. Het raam, dat de huisknecht die avond rond elf uur had dichtgedaan, was opengeschoven. Wat was er nou gebeurd?

Mijn betovergrootvader Jan Wagemaker (1844-1931) had een sigarenfabriek. Toen hij 22 jaar oud was, overleed zijn moeder en waarschijnlijk ging het met het bedrijf waar hij als sigarenmaker werkte niet goed, want in 1866 vertrok hij als vrijgezel met diverse collega’s naar Leiden, waar hij als sigarenmaker ingeschreven werd en volgens het Bevolkingsregister woonruimte aan het Levendaal kreeg. Het was daar in Leiden dat hij verliefd werd op Annigje Kool (1846-1935), waarmee hij op 1 april 1869 trouwde.
Ze zouden zes kinderen krijgen en een jaar na de geboorte van Huibert (1872 – 1939), hun tweede kind, verhuisden ze naar Culemborg. In 1892 kreeg Jan patent als winkelier en fabrikant en stichtte hij in Culemborg een sigarenfabriek, gevestigd aan de Zandstraat. Het was een kleine onderneming; er werkten rond 1896 zes mannen en drie jongens, maar in 1901 was het totale aantal al geslonken tot vier man. Twee zoons gingen bij hun vader op de fabriek werken: Huibert en Kobus.
De fabriek heette De Rookende Moor, een naam waar je vandaag de dag niet meer mee hoeft aan te komen.
Jan Wagemaker was een kleine ‘patroon’, die zich als werkgever druk gemaakt heeft om de werktijden van het personeel in de sigarenindustrie. Het was in die tijd heel gewoon dat een sigarenmaker 12 ½ uur per dag werkte. In Zaaien en maaien tegelijk, organisatie van sigarenmakers in Culemborg lees ik dat Jan Wagemaker voor verkorting van die arbeidsduur gezorgd heeft, maar omdat de sigarenmakers volgens stukloon werkten, zouden ze door die arbeidstijdverkorting nóg harder hebben moeten werken, om dezelfde aantallen te halen. Dat zou uitbuiting zijn. Om die reden heeft Jan bepaald dat er in zijn fabriek toeslagen kwamen voor overuren: 10% extra voor het elfde uur, 25% voor het twaalfde en dertiende uur en als er nog langer gewerkt moest worden, dan kreeg de arbeider 50% verhoging. Moest er op zon- en feestdagen gewerkt worden, wat klaarblijkelijk gebeurde, dan kreeg het personeel 100% toeslag.


De Nederlandse sigarenfabrieken beconcurreerden elkaar en alleen de grote patroons kregen het voor het zeggen; de grote ondernemingen drukten de kleine ondernemingen van de markt. Werken bij kleinere bedrijven was minder lucratief, omdat daar slecht verdiend werd en zo kon het gebeuren dat De Rookende Moor van Jan Wagemaker al vanaf 1911 niet meer in de boeken genoemd wordt; Jan Wagemaker heeft het met zijn fabriek niet gered. Op late leeftijd is hij met zijn vrouw naar Arnhem verhuisd, waar hij op 24 april 1931 is overleden en op de begraafplaats Moscowa werd begraven.
“Het was in Nederland een onrustige tijd. In Nederlands-Indië was de Atjeh oorlog aan de gang en in Zuid-Afrika woedde de Boerenoorlog, waar ons land ook belangen had als voormalige vestiging.”
Mijn overgrootvader Huibert Wagemaker (1872-1931) werd vrijgesteld van militaire dienst en trouwde in 1899 op 27-jarige leeftijd. Voor het tijdbeeld noteerde mijn vader weer het volgende:
“Het was in Nederland een onrustige tijd. In Nederlands-Indië was de Atjeh oorlog aan de gang en in Zuid-Afrika woedde de Boerenoorlog, waar ons land ook belangen had als voormalige vestiging.”
Drie maanden na de geboorte van hun eerste kind Anna, overleed zijn vrouw en ook dochtertje Anna zou het niet redden en overleed een jaar na haar geboorte. In datzelfde jaar 1899 trouwde Huibert met mijn overgrootmoeder Jacoba van Sevenhoven (1876 – 1956). Jacoba woonde, waarschijnlijk vanwege het zieke kind, al bij het moederloze gezin in huis. Ze was verpleegster en had haar opleiding in het Stadsziekenhuis van Leiden genoten, evenals haar zus Gijsberta, die tijdens de Transvaalse Boerenoorlog (1899-1902) als zuster, lid van de tweede Rode Kruis Ambulance, naar de Transvaal is uitgezonden en daarvoor gedecoreerd is geweest. In het familiefotoalbum zit een foto van haar, waarop te zien is dat ze de zilveren medaille van de ‘Anglo-Boere oorlog’ draagt. Ook werd ze onderscheiden met de zilveren eremedaille in de Orde van Oranje Nassau. Dat was de zus van Jacoba; een avontuurlijke dame! Jacoba daarentegen gaf haar beroep op, trouwde met een weduwnaar en werd moeder en huisvrouw.




Na hun huwelijk kregen Huibert en Jacoba nog acht kinderen. Huibert werkte toen als sigarenmaker op de fabriek van vader Jan, maar werd later sigarenwinkelier. Zijn winkel was gevestigd ‘op de scherpe hoek’ van de Lange Meent en de Tollenstraat in Culemborg. De gezondheid van Huibert was al in die tijd niet zo goed, want hij leed hevig aan astma. Hij verhuisde met zijn gezin naar de Kleine Kerkstraat, waar hij nog geruime tijd woonde. Overgrootvader werkte niet veel meer, maar zijn kinderen verdienden de kost.


Nicolaas Albertus (Co) Wagemaker, mijn grootvader, was als tweede zoon stamhouder van onze familielijn. In het trouwboekje staat dat Nicolaas Albertus Wagemaker geboren is in Culemborg ‘den 22e september 1905’. Hij is op 24 april 1970 in Beusichem overleden.
Co, zoals hij kortweg door mijn grootmoeder genoemd werd, ging in 1919 als jongste bediende bij de Veilingsvereeniging Culemborg en Omstreken werken.


Feeststemming in Roaring Twenties en begin jaren 1930
De Eerste Wereldoorlog, Nederland zou neutraal blijven, was net achter de rug en de ‘Roaring Twenties’ stonden voor de boeg, waarin de mensen van het leven probeerden in te halen, wat er in te halen viel. Op politiek en sociaal vlak veranderde er veel. Er was een enorme economische groei en het volk verkeerde in een soort feeststemming. Er werd volop gedanst en uitgegaan. In het familiealbum zitten foto’s waaruit blijkt dat mijn grootouders in hun jonge jaren ook volop van het leven hebben genoten.
De mensen trokken het strakke korset uit, waarin ze jarenlang geperst zaten. Het vrije leven moest geleefd worden!

Grootvader nam begin 1920 ontslag en ging werken bij de firma Weijsenveld, een verf- en kwastenhandel. Hij reisde stad en platteland af en gedurende acht jaar was dat een goede leerschool voor zijn toekomstige baan. Eerst moest hij nog zijn dienstplicht vervullen. Hij was lichting 1925 bij het 17e regiment Infanterie. Zijn zakboekje en identiteitsplaatje zijn nog in familiebezit. Na de dienst ging hij vanaf juni 1928 bij de kwastenfabriek Den Hartog in Culemborg werken, maar na vier maanden volgde een overname. Grootvader werd voor de vorm ontslagen en meteen weer aangenomen bij de nieuwe eigenaar, de firma H.C.Ph. van Dam. In de nazomer van 1930 werd hij opgeroepen voor een herhalingsoefening. Als militair ging hij voor 17 dagen naar Venlo waar zijn onderdeel gevestigd was. In die tijd woonde hij nog bij zijn ouders in, maar een jaar later trouwde hij met mijn grootmoeder. Ik weet niet of grootvader vrije dagen moest opnemen voor deze herhalingsoefening. Hoe ging dat in die tijd? In elk geval keerde hij na dit ‘verlof’ terug bij zijn baas.


Co Wagemaker was als hoofdvertegenwoordiger veertig jaar in dienst bij de kwastenfabriek Van Dam
Als hoofdvertegenwoordiger was hij 25 jaar in dienst bij deze kwastenfabriek en op 28 november 1968, toen hij al zwaar ziek was, ontving hij uit handen van Hommes, burgemeester van Beusichem, de zilveren eremedaille, verbonden aan de Orde van Oranje Nassau. Getuige het vele beeldmateriaal van deze denkwaardige dag, was ik daar als kind bij aanwezig, maar ik heb er geen echte herinnering aan.




De uitvaart. Ik was 3 jaar, het regende hard en in de auto vroeg ik of opa nu in die regen naar de hemel moest . . .
