Alarm aan de Vliegerweg!

Memoires van Cornelis Gerardus (Kees) Eulink, geboren 1 april 1933
Aangevuld en herschreven door: Ingrid Maan 2012

Oorlogstijd in Culemborg

 

“Wij jongens, zagen overal militaire oefeningen plaats hebben en dat sprak enorm tot onze verbeelding! Zo speelden we in het voorjaar 1940 na schooltijd altijd soldaatje. We hadden van die kokers waar stoffeerdermateriaal op gezeten had en samen met wat stevige kartonnen dozen maakten we prachtige kanonnen! Op de Vliegerweg lieten we die vervolgens knallen door met volle overgave met een hamer op het kanon te slaan! De Vliegerweg heet zo omdat wij daar als kinderen altijd onze vliegers oplieten. Die vliegers maakten we zelf met bamboe, latjes en papier. We wedijverden met elkaar wie de mooiste en grootste vlieger had. Thans heet de weg officieel Vliegerweg. Al snel zou daar echter geen enkele vlieger meer opgelaten worden...”

“In april 1940 werden in de weiden rondom onze stad en tevens aan de vliegerweg luchtdoelgeschut geplaatst en de militairen die deze kanonnen moesten bedienen, werden bij de burgerij ingekwartierd. Wij kregen Sjeffie uit Tilburg in Huis. Wij vonden het een aardige man.

 

Hij vertelde ons ook dat we de ruiten met plakband moesten beplakken voor het geval er een bom zou vallen. Het beplakken van de ruiten zou er in zo'n geval voor zorgen dat de scherven niet alle kanten op zouden springen waardoor iemand gewond zou kunnen raken.

 

Wij geloofden niet dat het zo ver zou komen. Niemand geloofde dat dit zou gebeuren, maar op 10 mei 1940, ik was toen net herstellende van de bof, werd ik 's morgens heel vroeg wakker van het geluid van vele vliegtuigen in de lucht. Duitsland was Nederland binnen gevallen en we waren nu echt in oorlog!”

“We hoorden het janken van bommenwerpers en het fluiten van bommen”

“Ik meen dat het de tweede dag van de oorlog was dat er bommenwerpers overvlogen die op landhuis De Bol bommen afwierpen. Bij het landhuis aan de lange Dreef stond luchtdoelgeschut opgesteld. We hoorden het janken van bommenwerpers en het fluiten van bommen.

 

Mijn zus en ik werden door mijn ouders beetgepakt en achter de muur bij de keukendeur geduwd. Dat was voorlopig de meest veilige plek bij ons thuis. Door dit bombardement begrepen we pas echt dat het menens was en dus gevaarlijk! Hoe naïef, of beter nog, hoe onbekend was de Nederlandse bevolking met deze omstandigheden. Ondanks al het oorlogslawaai, het schieten van en naar vliegtuigen, wij werden gewoon zoals altijd klokslag half negen naar school gestuurd. Daar konden we weer rechtsomkeert maken omdat de school gesloten was; wat wisten onze ouders nu van oorlogsgevaar?!


Buurtgenoten stonden tijdens een beschieting doodleuk buiten te kijken alsof het een speelfilm was! Toen er vlakbij een vriendje van mij iets met een plof de grond insloeg, begin diens vader te graven om te zien wat het was ... wie had er ooit van rondvliegende granaatscherven gehoord!

 

Er fietsten Nederlandse militaire patrouilles door de straten en iedereen werd naar binnen gestuurd. Maar ja, dan zag je niet wat er buiten gebeurde en niet veel later stond iedereen dan ook weer buiten om naar dit spannende schouwspel te kijken.”

“Meneer Grolleman, onze meester van de vijfde klas, zat bij de luchtbeschermingsdienst en op 14 mei 1940 kwam hij met een witte band om zijn arm aan het eind van de middag bij ons in de straat.

 

Hij ging midden op de straat staan en waarschuwde de bewoners dat er een mogelijkheid anwezig was dat iedereen moest vluchten. Ook de stadsomroeper Manus van Empel verscheen en riep de mensen toe:

 Iedereen mot

zijn eige klaarmoaken

en naar Beusichem gaan

De Duitsers kwamen ons over de dijk al tegemoet!

“De evacuatie naar Beusichem was nog niet zo eenvoudig. Opa de Braaf had een heupziekte en liep zeer moeizaam met een beugel en stok. Hij kon onmogelijk die afstand lopen. Oom Piet wist een handkar te regelen en met opa, mijn zusje Riek en ik en wat handbagage op de kar vluchtten mijn ouders samen met onze buren helemaal binnendoor over de Smalriemseweg die parallel aan de Lekdijk loopt, richting Beusichem.”

“Ter hoogte van de Weidsteeg werd er gezegd dat we niet verder hoefden te gaan. Vluchten had geen zin meer want Nederland had gecapituleerd. We moesten echter wel doorlopen, want achter ons liepen nog honderden mensen, dus omkeren was onmogelijk. En het werd nog erger, want terwijl de burgers allemaal richting Beusichem liepen, kwamen de Duitsers ons over de dijk al tegemoet! Het werd een hele toestand om langs elkaar heen te dringen en ook de Duitsers wisten niet hoe ze de hele rij vluchtende mensen moesten laten omkeren. 


Het was een complete chaos!


Aan de overkant van de Lek stond Duits artillerie opgesteld waarmee ze op dat moment ook nog eens Fort Honsdijk begonnen te beschieten. De granaten vlogen over Culemborg heen en de lucht was vuurrood. Je hoorde voortdurend een snerpend geluid, gevolgd door een enorme knal. Later hoorden we dat op de Vismarkt een echtpaar door dit vuur om het leven is gekomen.


In Beusichem werden we voor die nacht ondergebracht in een oude molenschuur aan de Benedenmolenweg, samen met wat buurtgenoten uit de Goudsbloemstraat. Door de ontstane spanning werd er die nacht weinig geslapen. De volgende morgen kregen we allemaal brood en een hard gekookt eitje, geschonken door de eigenaar van de schuur. De terugtocht volgde nu langs de Lange Dreef. Daar zagen we verschillende woningen die ten gevolge van de beschietingen flink beschadigd waren.”

“De tijd die toen aanbrak was voor ons jongens heel erg spannend. De Duitse soldaten hadden een gedeelte van het seminarie gevorderd en hielden aan de ingangen wacht. Hun aflossing ging met een bepaalde ceremonie gepaard waar wij graag naar keken. Ook probeerden we wat met die Duitsers te praten en ondanks de taalbarrière lukte dat af en toe.
Een paar weken na de capitulatie was er op de markt een Duitse militaire parade. Heel Culemborg liep uit! Later in dat eerste oorlogsjaar, toen de school weer begonnen was, hoorden we pelotons soldaten zingend langs de school marcheren. Ja, zingen konden die Duitsers wel!

 

Mijn moeder werkte in die tijd als lampenkapmaakster. Dat deed ze thuis, maar ook bij opoe Miet die een winkel voor hoeden en lampen had. Haar eigenlijke naam was Miet de Bol, maar iedereen noemde haar opoe Miet. Ze was de schoonmoeder van mijn vader uit zijn eerste huwelijk. Opoe Miet zorgde na het overlijden van hun dochter voor mijn halfzusje Jo, het enige kind uit dat huwelijk. Na schooltijd gingen we vaak daarheen, want uit school was het maar een paar honderd meter lopen.” 

“We konden eindeloos buiten in de sneeuw ravotten”

“De oorlogswinter was zeer streng. We konden eindeloos buiten in de sneeuw ravotten en van de oorlog merkten we niet veel. De oorlog was er en ons leven ging gewoon verder.

 

Er kwam een Duitse verordening waarin stond dat 's avonds alle vensters verduisterd moesten zijn. Er mocht geen sprankje licht naar buiten komen. De herinneringen uit deze tijd zijn voor mij verbonden met het ziekbed van mijn opa. Het verlies van mijn opa betekende voor mij dat mijn geschiedenisverteller, mijn voorlezer, uit mijn leven was verdwenen. We verhuisden enkelen maanden later naar het huis van opa en oma in de Zonnebloemstraat op nummer 25. Mijn oma ging bij mijn tante en oom wonen. De verhuizing ging moeizaam; we hadden alleen een handkar.
Het was en heerlijk huis. Mijn slaapkamer had en dakkapel met zink afgedekt en als het regende dan hoorde je een gezellig getik en geruis. Dan lag ik onder een warme deken fijn te genieten!”

“Ik kan me nog goed herinneren hoe uit onze klas kinderen verdwenen”

“Hoewel het dagelijkse leven in Nederland gewoon doorging, waren er wel allerlei geruchten. Zo hoorden we dat er 's nachts Joden aan hun bed gelicht werden. Ze zouden afgevoerd worden naar concentratiekampen. Of ik dit toen al snapte weet ik niet meer, maar ik kan me nog goed herinneren hoe uit onze klas kinderen verdwenen.” 

“Op een dag kregen we het bericht dat voor de oorlogsindustrie al het koperwerk ingeleverd moest worden. Mijn vader had voor mij een stoommachine gebouwd en die was helemaal van koper. We hebben hem onder de vloer verstopt waar hij nooit ontdekt werd.

 

De kerkklokken werden uit de torens gehaald en dat was voor ons jongens een spannende gebeurtenis waar wij naar moesten gaan kijken. Prachtig vonden we dat om in en op die klokken te klauteren!”

“Er werden ook luchtalarmoefeningen gehouden en dan moest iedereen een schuilplaats zoeken, ongeacht waar je op dat moment was. Er werd tijdens zo'n oefening met luchtdoelgeschut gevuurd. Je zag de lichtspoorgranaten als gloeiende vonken door de lucht vliegen. Dit gebeurde zo regelmatig, dat we gewend raakten aan het proefalarm en er niet eens meer van schrokken. Dat zou echter snel veranderen ...

 

Op een mooie voorjaarsdag in 1943 gingen mijn zusje Riek, ons buurmeisje Tiny Sielhorst en ik langs de 'kaai', zo noemden we de kade die parallel aan de Straatweg naar Gelderlmalsen liep, bloemen plukken. We liepen op onze nieuwe klompen en dat liep niet zo lekker. We waren al een flink stuk van de stad verwijderd en liepen onder de bomen die langs de weg stonden, toen plotseling in de verte de sirenes begonnen te loeien: luchtalarm!”

“De hulzen vielen achter en naast ons”

“Ik zei tegen de meisjes dat de Duitsers ons toch niet zouden zien hier onder die bomen en dat we rustig door konden gaan. Maar toen hoorden we ineens vliegtuigen achter ons! Het waren Amerikaanse dubbelstaarters, Lightnings, die een cirkel boven ons draaiden! In de verte hoorden we ook een trein bij het station plotseling hard remmen. Er werd hevig op de vliegtuigen geschoten.

 

Ineens vlogen ze achter elkaar vlak boven onze hoofden en schoten met hun boordkanonnen op de trein. We schrokken geweldig van dit oorlogsgeweld! De hulzen vielen achter en naast ons door de bomen en we renden op onze nieuwe klompen zo hard als we konden naar de dichtsbijzijnde boerderij waar we naar binnen vlogen! Daar hebben we samen met de angstige bewoners de aanval afgewacht.”

“Nadat de sirenes het sein veilig hadden gegeven, gingen wij snel naar huis. Onze moeders die erg verontrust waren, kwamen ons al tegemoet en waren opgelucht dat ze ons gezond en wel weer terugzagen.

 

De avonden in de winter vulden we met het maken van allerlei leuke dingen bij de Knaapen Vereeniging. Die avonden werden door de hervormde kerk georganiseerd. We vonden het erg leuk want we deden allerlei handwerk zoals figuurzagen, glas schilderen, toneel, voordrachten en zulke dingen. Ook thuis vermaakte ik me wel met het uitzagen van ringen uit vliegtuigglas. Die ringen verkocht ik dan weer op school.”